ECLI:NL:HR:2016:920

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
15/01088
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging rolbeslissing en arrest in hoger beroep wegens schending procesreglement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de rolbeslissing van 7 mei 2013 en het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2014. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en de Coöperatieve Rabobank Peelland Zuid U.A. over een veroordeling tot betaling van een bedrag van € 24.541,69.

De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof de artikelen 6.2 en 6.3 van het pilotreglement had geschonden. Deze artikelen bepalen dat in geval van onttrekking door een advocaat, de zaak moet worden verwezen naar een latere roldatum voor het stellen van een nieuwe advocaat. In deze zaak had de advocaat van [eiser] zich op 7 mei 2013 onttrokken, maar het hof verleende op die datum akte niet-dienen en verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep op 21 oktober 2014, omdat hij geen grieven had aangevoerd.

De Hoge Raad vernietigde de rolbeslissing en het arrest van het hof en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd Rabobank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] waren begroot op € 497,37 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt het belang van het volgen van de procesregels en de rechten van partijen in het hoger beroep.

Uitspraak

20 mei 2016
Eerste Kamer
15/01088
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
COÖPERATIEVE RABOBANK PEELLAND ZUID U.A.,
gevestigd te Deurne,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. T.T. van Zanten.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Rabobank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 224972/HA ZA 11-139 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2011 en 14 september 2011;
b. het arrest in de zaak HD 200.104.242/02 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

[eiser] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de rolbeslissing van 7 mei 2013 alsmede tegen het arrest van het hof.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rabobank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 4 maart 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] is door de rechtbank veroordeeld om, kort gezegd, een bedrag van € 24.541,69 te betalen aan Rabobank. Hij heeft op 12 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
(ii) Nadat aan [eiser] enkele malen uitstel was verleend voor het nemen van de memorie van grieven, heeft het hof hem op 2 april 2013 een laatste ambtshalve peremptoir uitstel verleend en de zaak verwezen naar de rol van 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven.
(iii) Op de rol van 7 mei 2013 heeft de advocaat van [eiser], mr. W.L.P. van Rooij, zich als zodanig onttrokken. Het hof heeft op die datum ambtshalve akte niet-dienen verleend en de zaak verwezen naar de rol van 21 mei 2013 voor het stellen van een nieuwe advocaat.
(iv) Op de rol van 21 mei 2013 heeft mr. M.C.J. Houben zich als advocaat voor [eiser] gesteld en om een termijn van vier weken verzocht voor het nemen van de memorie van grieven. Het hof heeft die termijn niet verleend.
(v) Op de rol van 4 juni 2013 heeft mr. Houben zich aan de zaak onttrokken.
(vi) Op de rol van 18 juni 2013 heeft [eiser], hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen nieuwe advocaat doen stellen.
(vii) Nadat de zaak ambtshalve was geroyeerd, heeft Rabobank verzocht de zaak weer op de rol te plaatsen en arrest gevraagd.
(viii) Bij arrest van 21 oktober 2014 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op de grond dat hij geen grieven heeft aangevoerd.
3.2.1
Het middel klaagt dat het hof de art. 6.2 en 6.3 van het “Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch” (hierna: het pilotreglement) heeft geschonden. Volgens het middel had het hof vanwege de onttrekking van de advocaat van [eiser] op 7 mei 2013 niet op die datum akte niet-dienen mogen verlenen en had het evenmin – in het verlengde daarvan – [eiser] bij arrest van 21 oktober 2014 niet-ontvankelijk mogen verklaren.
3.2.2
Art. 6.2 van het pilotreglement houdt in dat in geval van onttrekking door een advocaat, de zaak wordt verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Art. 6.3 van het pilotreglement bepaalt dat indien zich een andere advocaat stelt, de proceshandeling waarvoor de desbetreffende partij staat, alsnog op de in art. 6.2 genoemde roldatum wordt verricht, en dat op verzoek van deze partij hiervoor eenmaal een uitstel van vier weken kan worden verleend.
De art. 6.2 en 6.3 van het pilotreglement zijn gelijk aan de art. 6.2 en 6.3 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.
3.2.3
Uit de hiervoor in 3.1 weergegeven gang van zaken volgt dat de zaak op 7 mei 2013 – de datum waarop de zaak vanwege de onttrekking van mr. Van Rooij (twee weken) werd aangehouden tot 21 mei 2013 – peremptoir stond voor grieven. Ingevolge art. 6.3 van het pilotreglement stond de zaak op 21 mei 2013 derhalve nog steeds peremptoir voor grieven, zodat [eiser] op die datum alsnog van grieven moest dienen, tenzij het hof hem daartoe (conform het verzoek van mr. Houben) een eenmalig uitstel van vier weken had verleend. Het hof heeft de art. 6.2 en 6.3 van het pilotreglement geschonden door reeds op 7 mei 2013 akte niet-dienen te verlenen en in het verlengde daarvan op 21 oktober 2014 [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep op de grond dat hij geen grieven heeft aangevoerd (vgl. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1259, NJ 2013/574). Het middel is dus gegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de rolbeslissing van 7 mei 2013 en het arrest van 21 oktober 2014 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Rabobank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 497,37 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
20 mei 2016.