ECLI:NL:HR:2013:1259

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
12/04685
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onttrekking procesvertegenwoordiger en akte niet-dienen in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V., handelend onder de naam Ohra Schadeverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de onttrekking van de procesvertegenwoordiger van [eiseres] op de dag waarop een akte van niet-dienen was aangezegd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Arnhem en het arrest van het gerechtshof te Arnhem, waar het hoger beroep door het hof was verworpen omdat er geen gronden voor het hoger beroep waren aangevoerd. De advocaat van [eiseres] heeft in cassatie betoogd dat de beslissing van het hof om akte van niet-dienen te verlenen in strijd was met de artikelen 6.2 en 6.3 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de zaak op de rol van 29 mei 2012 partijperemptoir stond voor grieven en dat de akte van niet-dienen was aangezegd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet vrijstond om akte van niet-dienen te verlenen, aangezien de nieuwe procesvertegenwoordiger van [eiseres] zich op de rol had gesteld. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd, waarbij de kosten aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 475,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

15 november 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04685
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V., (onder meer) handelend onder de naam Ohra Schadeverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Ohra.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 207209/HA ZA 10-2120 van de rechtbank Arnhem van 16 maart 2011 en 13 juli 2011;
b. het arrest in de zaak 200.098.907 van het gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Ohra is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het hof en tot terugwijzing naar dit hof.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rechtbank heeft bij vonnis van 13 juli 2011 de vorderingen van [eiseres] tegen Ohra afgewezen.
is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
(ii) Ter rolle van 12 juni 2012 heeft de rolraadsheer akte van niet-dienen van grieven verleend.
(iii) Het hof heeft bij arrest van 3 juli 2012 het hoger beroep verworpen op de grond dat, kort gezegd, geen gronden voor het hoger beroep zijn aangevoerd.
3.2
De middelen zijn onder meer gericht tegen rov. 2.2, waarin het hof het volgende heeft overwogen:
“2.2 De zaak is door mr. I.P. Sigmond aangebracht op de rol van 20 december 2011.
Mr. Knüppe heeft zich op dezelfde rol voor Ohra gesteld. De zaak is op de rol van 6 maart 2012 en 17 april 2012 aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 17 april 2012 heeft mr. J. W. Damstra zich in plaats van mr. Sigmond als procesvertegenwoordiger voor [eiseres] gesteld. De zaak is verwezen naar de rol van 15 mei 2012 voor memorie van grieven. Bij brief van 27 april 2012 heeft mr. Knüppe aan mr. Damstra bericht dat op de rol van 15 mei 2012 nog slechts zou worden bewilligd in een peremptoir uitstel van twee weken en dat, indien op 29 mei 2012 geen memorie van grieven zou worden ingediend, van de zijde van Ohra akte van niet-dienen zou worden verzocht. De zaak is vervolgens, op de rol van 15 mei 2012, nog twee weken aangehouden voor memorie van grieven. Op de rol van 29 mei 2012 is geen memorie van grieven genomen. Mr. Damstra heeft zich op dezelfde rol als procesvertegenwoordiger van [eiseres] onttrokken. Nadat mr. J.G. Galama zich op de rol van 12 juni 2012 als nieuwe procesvertegenwoordiger voor [eiseres] had gesteld, is op diezelfde rol de aangehouden beslissing gegeven op de door Ohra aangezegde akte van niet-dienen tegen 29 mei 2012. De rolraadsheer heeft akte van niet dienen van grieven verleend.”
3.3
De middelen klagen naar de kern genomen dat de beslissing van het hof om akte van niet-dienen te verlenen, in strijd is met art. 6.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (vgl. de thans geldende regeling Stcrt. 2012/26605).
Bij de beoordeling van de middelen is het volgende van belang. Uit ambtshalve door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat (i) de zaak ter rolle van 29 mei 2012 partijperemptoir stond voor grieven en dat akte van niet-dienen was aangezegd, (ii) op die rol mr. Damstra zich als procesvertegenwoordiger van [eiseres] heeft onttrokken, (iii) mr. Galama zich ter rolle van 12 juni 2012 als procesvertegenwoordiger van [eiseres] heeft gesteld, (iv) de voor de rol van die dag ingediende memorie van grieven is geweigerd en geretourneerd, (v) de beslissing op de aanzegging akte van niet-dienen was aangehouden tot 12 juni 2012 en dat deze akte op die datum is verleend, en (vi) de zaak naar de rol van 3 juli 2012 is verwezen voor het thans in cassatie bestreden arrest (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3).
3.4
Ingevolge de art. 6.2 en 6.3 Lpr wordt in geval van onttrekking door een advocaat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Uit de hiervoor in 3.3 weergegeven gang van zaken volgt dat de zaak op 29 mei 2012 – de datum waarop zij vanwege de onttrekking van mr. Damstra (twee weken) werd aangehouden tot 12 juni 2012, de datum waarop mr. Galama zich heeft gesteld – partijperemptoir stond voor grieven en dat akte van niet-dienen was aangezegd. Op 12 juni 2012 stond de zaak derhalve nog steeds partijperemptoir voor grieven, zodat mr. Galama alsnog van grieven kon dienen, zoals hij ook heeft beoogd te doen. Het stond het hof in beginsel dan ook niet vrij om akte van niet-dienen te verlenen en op die grond de memorie van grieven te weigeren. Weliswaar kon het hof op de voet van art. 1.15 Lpr afwijken van het bepaalde in art. 6.2 en 6.3 Lpr indien het daartoe aanleiding vond in de (bijzondere) omstandigheden van het geval, maar uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De middelen treffen derhalve doel.
3.5
Het bestreden arrest kan niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. Nu Ohra de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 juli 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 475,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Ohra op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.A. Loth en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
15 november 2013.