Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
17 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2016 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag. De aanvraagster, geboren in 1981, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden wegens opzettelijk nalaten om tijdig benodigde gegevens te verstrekken. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de vrijspraak van een medeverdachte, die op 4 november 2015 door het Gerechtshof Den Haag was uitgesproken. De aanvraagster stelde dat deze vrijspraak had moeten leiden tot haar eigen vrijspraak.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2013:673) en oordeelde dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte niet kan worden aangemerkt als een gegeven dat, indien het bekend was geweest tijdens de eerdere rechtszitting, had geleid tot een andere uitkomst. De Hoge Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een andere uitleg van artikel 457, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De aanvraag tot herziening werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard.
De beslissing van de Hoge Raad bevestigt het uitgangspunt dat de vrijspraak van een medeverdachte niet automatisch leidt tot herziening van een eerder vonnis, tenzij er substantiële nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de uitkomst van de zaak zouden kunnen beïnvloeden. De Hoge Raad wees de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvraagster in stand bleef.