In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, die aan belanghebbende was opgelegd. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 27 januari 2016, had het nummer BK-15/00338.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Dit arrest benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor partijen om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep.