In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2015. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, die betrekking had op een aan belanghebbende opgelegde aanslag forensenbelasting voor het belastingjaar 2012 door de gemeente Zeewolde. Belanghebbende heeft in cassatie enkele klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak, zoals HR 9 februari 2007, nr. 40643.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.