ECLI:NL:GHARL:2016:4989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15/00943
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslag forensenbelasting en de verbindendheid van de Verordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van drs. [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 juni 2015 het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de forensenbelasting over het jaar 2013 ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 632,54. Belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde recreatiewoning, betwistte de aanslag en stelde dat de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting in strijd was met de wet en de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel en détournement de pouvoir. Het Hof oordeelde dat de aanslag niet in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De heffingsambtenaar had de aanslag terecht opgelegd op basis van de Verordening, die was vastgesteld na de gemeentelijke herindeling. Het Hof bevestigde dat de gemeente een grote mate van autonomie heeft bij het vaststellen van de belastingheffing en dat de verhoging van de forensenbelasting niet onredelijk of willekeurig was. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/00943
uitspraakdatum: 22 juni 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
drs. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2015, nummer AWB LEE 14/2681, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Súdwest-Fryslân(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de forensenbelasting over het jaar 2013 (hierna: de aanslag) opgelegd naar een te betalen bedrag van € 632,54.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 juni 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingezonden.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] . Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn eigenaar van een gemeubileerde recreatiewoning plaatselijk bekend [a-straat] 41 te [C] (hierna: de recreatiewoning). Belanghebbende en zijn echtgenote hadden in 2013 hun hoofdverblijf buiten de gemeente Súdwest-Fryslân. De WOZ-waarde van de recreatiewoning over het belastingjaar 2013 is bij beschikking vastgesteld op € 273.000.
2.2
Per 1 januari 2011 is de gemeente Súdwest-Fryslân ontstaan uit de samenvoeging van vijf gemeenten. In verband met deze gemeentelijke herindeling zijn alle belastingenverordeningen van de voormalige gemeenten geharmoniseerd. Bij deze harmonisatie heeft de gemeenteraad als grondslag voor de forensenbelasting gekozen voor aansluiting bij de heffingsgrondslag voor de onroerende zaakbelasting, zoals die voor het belastingobject geldt voor het tijdvak waarover de forensenbelasting wordt geheven.
2.3
De aanslag is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de
invordering van forensenbelasting 2013 (hierna: de Verordening), vastgesteld door de raad
van de gemeente Súdwest-Fryslân op 13 december 2012 en op 19 december 2012 gepubliceerd in het Sneeker Nieuwsblad en op de gemeentelijke website.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Verordening verbindend is en of de aanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Verordening in strijd is met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel en détournement de pouvoir. Subsidiair bepleit belanghebbende vergoeding van het griffierecht in hoger beroep.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de heffingsambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot vernietiging van de aanslag. Voorts concludeert hij tot vergoeding van het griffierecht voor de behandeling van de zaak in hoger beroep. Hij maakt geen aanspraak op een vergoeding van proceskosten.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1
In artikel 223, eerste lid van de Gemeentewet staat onder meer dat er een forensenbelasting kan worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.2
Op grond van artikel 219, tweede lid van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.3
Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Verordening wordt onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een woning binnen de gemeente beschikbaar houden. Op grond van artikel 4 van de Verordening wordt de belasting, kort gezegd, geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende zaakbelasting, zoals die is vastgesteld voor het desbetreffende belastingjaar. Het tarief van de forensenbelasting bedraagt voor het jaar 2013 0,2317 percent van deze heffingsmaatstaf.
Prealabel
4.4
Belanghebbende bestrijdt niet het standpunt van de heffingsambtenaar respectievelijk het oordeel van de Rechtbank dat de gemeente op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, met uitzondering van het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf, zelf invulling kan en mag geven aan de in de Verordening opgenomen heffingsmaatstaf. De WOZ-waarde mag derhalve ook in de visie van belanghebbende als maatstaf van heffing worden gebruikt voor het vaststellen van de verschuldigde forensenbelasting. Evenmin bestrijdt hij dat dientengevolge een forse verhoging kan optreden ten opzichte van het in de voorafgaande jaren verschuldigde bedrag aan forensenbelasting. Het Hof is van oordeel dat partijen hierbij niet zijn uitgegaan van juridisch onjuiste uitgangspunten en maakt dit gezamenlijk standpunt tot de zijne.
Onverbindendheid van de verordening; willekeurige en onredelijke belastingheffing
4.5
Belanghebbende voert aan dat de forensenbelasting in 2011 gemiddeld is gestegen met 28 percent. Voor het onderhavige jaar, 2013, is de forensenbelasting voor belanghebbende, vergeleken met de situatie vóór de gemeentelijke herindeling, bijna verdubbeld. Belanghebbende stelt dat bij de gemeentelijke belastingharmonisatie bewust één categorie belastingplichtigen fiscaal ongunstiger is behandeld, namelijk de eigenaren die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te houden, de recreatiewoning in de gemeente voor meer dan 90 dagen per jaar voor eigen gebruik beschikbaar houden. Belanghebbende ziet hierin een schending van de wet (verbod op willekeur en onredelijkheid) en van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur.
4.6
De heffingsambtenaar erkent dat de belastingharmonisatie tot gevolg heeft gehad dat bepaalde belastingplichtigen meer belasting moeten betalen dan voorheen. Dit is volgens hem een onvermijdbaar gevolg van een harmonisatie van belastingverordeningen van vijf gemeenten. Bij de bepaling van het tarief is de uitkering uit het gemeentefonds leidend geweest. Deze uitkering bedroeg in 2011 € 630 uitgaande van een gemiddelde bewoning door twee personen en bij de tariefstelling voor 2011 is dit bedrag gehanteerd als gemiddelde opbrengst per woning. Ten aanzien van de verhoging van de forensenbelasting wijst de heffingsambtenaar erop dat de forensenbelasting in de voormalige gemeente Wûnseradiel, waar de recreatiewoning van belanghebbende is gelegen, lager was dan in de andere gemeenten die bij de fusie waren betrokken.
4.7
Vaststaat dat belanghebbende de recreatiewoning in 2013 voor meer dan negentig dagen voor hemzelf en zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. Dit betekent dat het belastbare feit, zoals omschreven in artikel 2, lid 1 van de Verordening, zich heeft voorgedaan. Krachtens artikel 219 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. De gemeente heeft een grote mate van autonomie bij het vaststellen van de verordening en de heffing van forensenbelasting naar WOZ-waarde is niet een door de wet verboden heffing naar vermogen (vgl. HR 13 mei 2016, nr. 15/05264, ECLI:NL:HR:2016:841). Dat de forensenbelasting als gevolg van de gewijzigde heffingsmaatstaf in de nieuwe verordening aanzienlijk is verhoogd, en dat er niet is gekozen voor een geleidelijke invoering, maakt dit niet anders.
4.8
Van schending van de gemeentewet is bij een belastingverordening pas sprake indien de belastingheffing leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot heffing van forensenbelasting niet voor ogen kan hebben gehad. Zoals hiervoor is overwogen heeft de gemeente een grote mate van autonomie bij het vaststellen van de belastingheffing. Dat geldt niet alleen voor de vaststelling van het tarief van de thans in geschil zijnde forensenbelasting, maar ook voor de hoogte van die forensenbelasting in vergelijking met de hoogte van andere gemeentelijke belastingen. Gelet op de toelichting van de heffingsambtenaar over de wijze waarop het tarief voor de forensenbelasting is vastgesteld is naar het oordeel van het Hof geen sprake van een onredelijke of willekeurige belastingheffing. Ook acht het Hof de stelling van belanghebbende dat de belastingharmonisatie is gebruikt om één categorie belastingplichtigen bewust nadeliger te behandelen dan anderen niet aannemelijk gemaakt. Van een handelen van de gemeente dat als détournement de pouvoir dan wel disproportioneel handelen, kan worden gekwalificeerd, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, is dan ook naar het oordeel van het Hof geen sprake. Aan het vorenstaande doet niet af dat de gemeente bewust de keuze heeft gemaakt geen gewenningsperiode dat wil zeggen een geleidelijke, stapsgewijze verhoging van de tariefsverhoging – voortvloeiend uit de nieuwe heffingsmaatstaf – toe te passen
Schending gelijkheidsbeginsel
4.9
Van schending van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur kan geen sprake zijn. Immers niet is gesteld of gebleken dat de gemeente bij de uitvoering van de verordening in afwijking van de verordening heeft gehandeld. Voor zover belanghebbende heeft beoogd te stellen dat de gemeente bij het opstellen van de verordening het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving of het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, wijst het Hof ook dit standpunt af. Het Hof ziet in de omstandigheid dat de verhoging van de belasting enkel de natuurlijke personen treft die de (recreatie)woning voor meer dan 90 dagen beschikbaar houden voor eigen gebruik en niet de eigenaren die de recreatiewoningen voor minder dan 90 dagen beschikbaar houden en welke zijn onderworpen aan de heffing van toeristenbelasting, niet een schending van het gelijkheidsbeginsel, nu geen sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen.
4.1
Anders dan belanghebbende stelt, is het Hof van oordeel dat de grief met vergelijkbare strekking in eerste aanleg door de Rechtbank in rechtsoverwegingen 13, 14 en 15 van haar uitspraak is behandeld. Op die grond faalt het subsidiaire standpunt van belanghebbende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 22 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.