In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de uitspraak van 6 oktober 2015, waarin het Gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland betreffende de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente had behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is voornamelijk omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.