Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 9 oktober 2015, nr. 15/02869, ECLI:NL:HR:2015:3006.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 9 oktober 2015 (nr. 15/02869, ECLI:NL:HR:2015:3006) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk is. De reden hiervoor is dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die, volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tot herziening van het eerdere arrest konden leiden. De Hoge Raad heeft daarbij artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie in acht genomen en de Procureur-Generaal gehoord. De beslissing van de Hoge Raad was dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk werd verklaard, wat betekent dat het verzoek niet verder in behandeling werd genomen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.