ECLI:NL:HR:2016:689

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
15/01917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak wegens niet-naleving van het beginsel van openbaarheid tijdens het hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het hof, waarbij het middel was dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet in het openbaar had plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet vermeldde dat het onderzoek in het openbaar was geschied, wat in strijd is met de wettelijke bepalingen die de openbaarheid van het onderzoek waarborgen. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 121 van de Grondwet, die beide het beginsel van openbaarheid van terechtzittingen vastleggen. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever een strikte handhaving van wettelijke uitzonderingen op dit beginsel heeft beoogd. Gezien het geconstateerde verzuim heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de openbaarheid van rechtszittingen en de noodzaak om wettelijke voorschriften te respecteren.

Uitspraak

19 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/01917
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 april 2015, nummer 22/003414-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat het niet in het openbaar is geschied.
2.2.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting dient in het openbaar te geschieden. Dit uitgangspunt is zowel in art. 6, eerste lid, EVRM als in art. 121 GW verwoord. Art. 4, eerste lid, RO en art. 269, eerste lid, Sv, krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk, herhalen dit. Deze bepalingen verwijzen alle naar de mogelijkheid van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. Volgens de art. 121 GW en 4, eerste lid, RO dienen die uitzonderingen bij de wet te zijn bepaald. Art. 4, tweede lid, RO voegt daar nog aan toe dat om gewichtige - in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - redenen het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren.
Art. 6 EVRM bepaalt met het oog op welke belangen op het beginsel van de openbaarheid inbreuk mag worden gemaakt.
Art. 269 Sv regelt de in art. 4 RO aangeduide mogelijkheid van sluiting van de deuren nader en herhaalt met het oog op welke belangen die inbreuk mag worden gemaakt. Dit wettelijk stelsel houdt in dat naast de mogelijkheid van sluiting van de deuren overeenkomstig de regeling van art. 269 Sv niet langs een andere weg inbreuk mag worden gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. (Vgl. HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633.)
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in 2.2 vermelde voorschrift niet in acht is genomen. Het middel klaagt hierover terecht.
2.4.
Uit de in HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633 weergegeven parlementaire geschiedenis kan niet anders worden afgeleid dan dat de wetgever een strikte handhaving heeft beoogd van wettelijke uitzonderingen op het beginsel dat terechtzittingen met uitzonderingen van de gevallen bij de wet bepaald in het openbaar plaatsvinden. Dit betekent dat het geconstateerde verzuim tot nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest leidt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2016.