ECLI:NL:HR:2000:AA5346
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de openbaarheid van de terechtzitting en de gevolgen van niet-naleving
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Almere Binnen', was in hoger beroep veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf voor doodslag. De verdediging stelde dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig openbaar was geweest, specifiek verwijzend naar de zitting van 6 oktober 1998, waar de vraag aan de orde was of een niet verschenen getuige opnieuw diende te worden opgeroepen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.W. Stoet, voerde aan dat de schending van het beginsel van openbaarheid van de zitting tot nietigheid van het onderzoek zou moeten leiden.
De Hoge Raad oordeelde dat het beginsel van openbaarheid van de terechtzitting een fundamenteel procesrecht is, zoals verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 121 van de Grondwet. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgever een strikte handhaving van wettelijke uitzonderingen op dit beginsel heeft beoogd. De klacht van de verdediging werd gegrond bevonden, wat betekende dat de bestreden uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de openbaarheid van de rechtszitting en de gevolgen van eventuele schendingen van dit beginsel. De Hoge Raad stelde dat zelfs een geringe schending van de openbaarheid kan leiden tot nietigheid van het onderzoek, wat de noodzaak onderstreept voor een zorgvuldige naleving van de procesregels.