Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
"27. Het derde en laatste feit dat aan cliënt ten laste is gelegd betreft kort gezegd het voorhanden hebben gehad/verworven hebben/overgedragen en/of omzetten van een geldbedrag terwijl cliënt wist dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
28. Alvorens inhoudelijk in te gaan op de juridische bestanddelen van dit delict, wens ik namens cliënt primair op te merken dat het OM mijns inziens, als het gaat om dit ten laste gelegde feit, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
29. De Hoge Raad heeft in haar arrest - dat tevens is bijgevoegd in het p.v. - van 7 oktober 2008 (NJ 2008,16) beslist dat 'zwart geld' als voorwerp van witwassen kan worden aangemerkt. Bij inkeer wordt 'zwart geld' door of namens de pleger van het fiscale gronddelict gemeld en overgedragen aan de belastingdienst.
30. In artikel 69 lid 3 van de Algemene Wet op de Rijksbelastingen is kort gezegd bepaald dat het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt indien alsnog een juiste en volledige aangifte wordt gedaan, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen worden verstrekt voordat de verdachte in kwestie weet dat de belastingdienst hiervan op de hoogte is. Het beleid van de overheid (vergelijk het antwoord van de minister van Justitie, mede namens de staatssecretaris van financiën d.d. 24 maart 2009) is dat geen vervolging ter zake witwassen wordt ingesteld, indien sprake is van een juiste en tijdige vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n en/of artikel 69 derde lid AWR, ter zake van verzwegen legale inkomsten, ongeacht de wijze waarop het OM daarvan kennis krijgt.
31. Zonder dit beleid zou niemand meer gebruik maken van de inkeerregeling, immers de inkeerder zou dan weliswaar niet meer strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor belastingfraude, maar wel voor witwassen. Dat is nu precies wat hier wel gebeurt. Uit het p.v. blijkt klip en klaar dat alsnog met de fiscus is afgewikkeld, één en ander conform artikel 69 AWR. Dit is gebeurd op initiatief van cliënt en zijn moeder. Ik verwijs naar pagina 441 van het p.v. waarin een overzicht is vermeld van de fiscus en aangegeven is dat cliënt op 26 juni 2007 een brief heeft gestuurd waaruit kan worden opgemaakt dat een procedure bij de Kantonrechter gaande is ter zake de eindrekening, en eveneens melding wordt gemaakt van de Luxemburgse bankrekeningen. Er is kort gezegd open kaart gespeeld richting de fiscus en alsnog is vermogensbelasting betaald. Mijns inziens dient deze regeling naar analogie worden toegepast op cliënt, aangezien deze namens zijn moeder alles heeft gemeld bij de fiscus.
32. Gelet hierop dient primair het OM dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Rechtbank daarentegen stelt eenvoudigweg dat cliënt niet de belastingplichtige c.q. schuldige is, en derhalve geen beroep toekomt op deze regeling. Dit is mijns inziens te kort door de bocht geredeneerd en geeft blijk van een te beperkte uitleg van de inkeerregeling. Het is juist cliënt geweest die zorg heeft gedragen voor het feit dat alsnog vermogensbelasting e.d. is voldaan over het verkregen bedrag. Hij is tezamen met zijn broer, [betrokkene 1] (namens zijn moeder), naar de belastingdienst gegaan. Een en ander blijkt ook wel uit de interne correspondentie van de belastingdienst die ik u heb doen toekomen alsmede de correspondentie die ter zake met de belastingdienst heeft plaatsgevonden. In de overgelegde correspondentie is onder meer opgenomen:
"U gaf tijdens het gesprek aan dat de buitenlandse rekening nooit is verantwoord in de aangiften inkomsten-/vermogensbelasting van [betrokkene 2] en dat dit nog dient te gebeuren".
"Met betrekking tot de afhandeling van deze buitenlandse rekening hebben wij ook geconstateerd dat u hierin geen partij bent en dat dit via de erven dient te gebeuren".
33. Hieruit kan worden afgeleid dat de belastingdienst zelf ook van mening is dat cliënt geen verwijt kan worden gemaakt. Ik ben dan ook van mening dat het OM ter zake niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."