Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2015. De klager, geboren in 1966, heeft een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad heeft op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 15/00982. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep, omdat er geen middelen van cassatie zijn ingediend. Dit is in strijd met de wettelijke termijn en voorschriften zoals vastgelegd in artikel 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klager niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor de klager niet kan worden ontvangen in het beroep. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De klager is derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.