Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De procedure tot herziening
3.De grondslag voor herziening
4.Nadere beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
29 maart 2016.
Hoge Raad
Op 29 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 14/06236. De zaak betreft een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Alkmaar, dat op 14 september 2007 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 10 december 2006 in Heerhugowaard. De Politierechter had de aanvrager een geldboete van € 390,- opgelegd, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaren.
De Hoge Raad had eerder, op 15 september 2015, een tussenarrest gewezen (ECLI:NL:HR:2015:2583) waarin de raadsvrouwe werd verzocht om een schriftelijke toelichting te geven. Deze toelichting, samen met aanvullend proces-verbaal van de verbalisante, werd op 26 oktober 2015 ingediend. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde dat de aanvraag tot herziening gegrond was en dat de zaak naar een gerechtshof moest worden verwezen voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening gegrond was, op basis van nieuwe informatie die niet bekend was tijdens de oorspronkelijke rechtszitting. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis geschorst en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, waar deze opnieuw zal worden berecht en afgedaan volgens de regels van het Wetboek van Strafvordering.