5.2.1.Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuw gegeven als hiervoor bedoeld, kan betekenis toekomen aan de proceshouding van de aanvrager. Immers, de proceshouding tijdens de behandeling van de strafzaak kan licht werpen op de geloofwaardigheid en de validiteit van de in de aanvraag geponeerde stellingen. In dat verband kan in de onderhavige zaak worden gewezen op het navolgende.
(i) De verdachte is ter zake van voormeld feit gedagvaard voor de terechtzitting van de Politierechter van 18 juni 2007. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer in:
"De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
(...)
De verdachte verklaart desgevraagd, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als volgt.
Ik weet helemaal niet waar dit over gaat. Ik ben nooit aangehouden door de politie en ik heb nooit een blaastest ondergaan. Ik zit nooit met drank op achter het stuur. Ik denk dat iemand mijn naam heeft gebruikt.
Toen ik een brief van het CBR kreeg waarin stond dat ik ongeveer € 650,- moest betalen voor een cursus, heb ik gebeld met het politiebureau, maar men wilde mij niets doorgeven. Er werd gezegd dat er een zitting zou komen en dat ik dan mijn verhaal kon vertellen.
De officier van justitie verzoekt de politierechter de behandeling van de zaak aan te houden teneinde haar in de gelegenheid te stellen bij de politie te informeren hoe de identiteit van de verdachte bij de staandehouding is vastgesteld, nu dit niet uit het dossier blijkt.
De politierechter:
- beslist, gehoord de officier van Justitie en de verdachte, dat het onderzoek op de terechtzitting wordt geschorst tot 14 september 2007 te 09.00 uur;
- stelt de stukken in handen van de officier van Justitie met de opdracht bij de politie na te gaan hoede identiteit is vastgesteld van de persoon die op 10 december 2006 rond 04.09 uur op het Strand van Luna te Heerhugowaard door verbalisante [verbalisant 1] is staande gehouden en vervolgens onderworpen aan een ademanalyse;
- zegt de verdachte het tijdstip aan, waarop hij bij terechtzitting aanwezig moet zijn."
(ii) Blijkens het proces-verbaal van de - aangezegde - terechtzitting van 14 september 2007 is de verdachte aldaar niet verschenen, is aldaar door de Politierechter mededeling van de inhoud van een naar aanleiding van de terechtzitting van 18 juni 2007 opgemaakt aanvullend proces-verbaal van Politie Noord-Holland Noord van 16 juli 2007 en is na sluiting van het onderzoek vonnis gewezen.
Dit aanvullend proces-verbaal van Politie Noord-Holland Noord van 16 juli 2007, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, en [verbalisant 1] , aspirant van politie, houdt het volgende in:
"Naar aanleiding van het schrijven (...) met daarin het verzoek hoe of de identificatie van verdachte (...) is geverifieerd, verklaren wij het volgende.
Zoals in proces-verbaal nummer 10.12.2006.0409.4848 vermeld staat heb ik, [verbalisant 1] , de verdachte aangehouden voor het onder invloed van alcoholhoudende drank besturen van een personenauto.
Als passagiere zat toen de vriendin/echtgenote in de auto. Zij is toen met de auto naar huis gereden omdat er thuis nog een klein kind was waarop gepast werd als wij het goed hebben.
Op het politiebureau te Heerhugowaard is de verdachte in een z.g.n. ophoudkamer gezet. Tijdens zijn verblijf in de ophoudkamer, werd ik, [verbalisant 2] , door [verbalisant 1] erbij gehaald omdat de verdachte zich niet kon legitimeren. Omdat hij (...) graag naar huis wilde (...) hebben wij hem allerlei bijzondere dingen/feiten laten opnoemen die zijn vriendin kon bevestigen. Welke feiten dit waren weten wij niet meer.
Ik, [verbalisant 2] , heb toen die nacht, nadat ik van de verdachte het telefoonnummer van zijn vriendin had gekregen, telefonisch kontakt met haar gehad en heb ik de bijzondere dingen/feiten bij haar geverifieerd. Voorts heb ik, [verbalisant 2] , de personalia van de verdachte bij haar geverifieerd. Uit deze antwoorden bleek mij dat ik te maken had met bovenvermelde verdachte (de Hoge Raad begrijpt: de aanvrager).
Omdat de verdachte al eerder met de politie in aanraking was geweest en er een foto van hem beschikbaar was, heb ik, [verbalisant 2] , zijn foto uitgedraaid om te zien of ik met de juiste persoon te maken had. Ik, [verbalisant 2] , zag dat het een foto uit het jaar 2000 betrof. Wij zagen dat het jongensgezicht van de verdachte in een volwassengezicht was veranderd. Wat ons op het politiebureau aan de verdachte opviel, was dat de verdachte een grote onderlip had. Wij zagen dat de op de foto afgebeelde persoon eveneens een grote onderlip had. Alle feiten/bijzonderheden bij elkaar genomen waren wij ervan overtuigd dat wij met de eerder genoemde persoon (de Hoge Raad begrijpt: de aanvrager) te maken hadden."
(iii) De aanvrager heeft op 26 september 2007 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis waarvan thans herziening wordt gevraagd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de aanvrager evenwel bij arrest van 15 augustus 2008 niet-ontvankelijk verklaard in dit hoger beroep. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte heeft nadat door hem hoger beroep is ingesteld niet een schriftuur houdende grieven ingediend. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen. Ter terechtzitting in hoger beroep niet verschenen. Nu door of namens de verdachte geen schriftuur in ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven, en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak, is het hof, gehoord de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte niet ontvangen dient te worden in het door hem ingestelde hoger beroep."
5.2.2.Met het oog op de beantwoording van hiervoor onder 5.2.1 bedoelde vraag wenst de Hoge Raad door de raadsvrouwe van de aanvrager nader te worden ingelicht. De Hoge Raad verzoekt haar schriftelijk toe te lichten
(a) waarom de aanvrager - na aanhouding van de zaak met het oog op het onderzoek van het door hem gevoerde verweer - niet is verschenen op de nadere terechtzitting van de Politierechter,
(b) waarom hij ondanks de niet-honorering van het in eerste aanleg gevoerde verweer, geen grieven heeft voorgesteld na het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter noch ter terechtzitting van het Hof is verschenen, en
(c) hoe het tijdsverloop is te verklaren tussen het opmaken van het proces-verbaal van 3 juni 2010 waarop de aanvraag steunt, en de indiening van de aanvraag, die op 12 december 2014 - dus bijna drie-en-een-half jaar later - bij de Hoge Raad is ingekomen.
5.3.1.Ter onderbouwing van de aanvraag beroept de aanvrager zich op een proces-verbaal van politie, opgemaakt op 3 juni 2010 door de meergenoemde [verbalisant 1] waarin zij haar bevindingen van een confrontatie met de aanvrager relateert. Dat proces-verbaal houdt het volgende in:
"Op 10/12/2006, omstreeks 05.15 uur, heb ik een onderzoek ingesteld, op locatie […] Alkmaar waarbij het volgende is bevonden:
Bevindingen
op zondag 10 december 2006 was ik in uniform gekleed en samen met collega [verbalisant 2] belast met alcoholcontrole.
Diezelfde dag, omstreeks 04.15 uur, heb ik een persoon aangehouden welke opgaf te zijn:
Naam: [achternaam aanvrager]
Voornamen: [voornaam aanvrager]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
Wonende: [a-straat 1]
[woonplaats]
[aanvrager] is betreffende nacht aangehouden ter zake artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994. [aanvrager] blies op het ademanalyseapparaat 455 ug/1. Daar [aanvrager] op het moment van het misdrijf beginnend bestuurder was, is hem een vordering gedaan tot overgifte van zijn rijbewijs.
Daar [aanvrager] op dat moment zijn rijbewijs niet bij zich had is aan hem een kennisgeving van vordering tot overgifte van het rijbewijs uitgereikt. Die nacht kon [aanvrager] zich niet legitimeren met een geldig legitimatiebewijs en is door collega [verbalisant 2] geverifieerd of het om betreffend persoon ging. Zie hiervoor bij gevoegd kopie van proces-verbaal van aanvullend bevindingen.
In de week van 5 mei 2010, de precieze datum kan ik mij niet herinneren, werd ik aangesproken door collega [verbalisant 3] . Deze vroeg mij of ik het voorgaande voorval nog kon herinneren. Ik zei tegen [verbalisant 3] dat ik dat inderdaad nog wist. Hij zei tegen mij dat hij in gesprek was met [aanvrager] en dat deze hem verteld had dat hij absoluut niet de bestuurder was geweest op zondag 10 december 2006. [verbalisant 3] vroeg aan mij of ik een confrontatie aan wilde gaan om te kijken of het de bestuurder zou kunnen zijn geweest. Toen ik geconfronteerd werd met [aanvrager] zag ik dat het niet de betreffende persoon was, welke ik op zondag 10 december 2006 heb aangehouden. Dit kan ik met 100 procent zekerheid zeggen.
De personalia van de verdachte die zondag 10 december 2006 is aangehouden, is mij onbekend gebleven. [aanvrager] verklaarde tegen mij bij de confrontatie dat de verdachte zou zijn ene [betrokkene] wonende in [woonplaats] . [betrokkene] zou de naam van [aanvrager] hebben genoemd naar aanleiding van een conflict."