Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
29 maart 2016.
Hoge Raad
Op 29 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 december 2014. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat J.M. Lintz. De verdachte was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op mensenhandel, specifiek onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn opgenomen in de schriftuur die aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof Den Haag in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.