Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
29 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 19 november 2014. De zaak betreft een economische strafzaak waarin de verdachte in cassatie is gegaan tegen een eerder vonnis. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.G.J. Laan, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak ook een uitleg gegeven over het begrip "afvalstoffen" in de context van de economische strafrechtelijke regelgeving. De uitspraak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1564, en draagt bij aan de ontwikkeling van de jurisprudentie op dit gebied. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.