ECLI:NL:HR:2016:500

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
16/00039
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat betrekking heeft op de Ziektewet. De Centrale Raad van Beroep had op 27 november 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie, met nummer 14/3194 ZW, en de Rechtbank Amsterdam had eerder op 13/7203 geoordeeld.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat.

Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren C. Schaap als voorzitter, Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, met de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig.

Uitspraak

25 maart 2016
Nr. 16/00039
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 27 november 2015, nr. 14/3194 ZW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 13/7203) betreffende een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Ziektewet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.