In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. Het beroep in cassatie werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet de vereiste gronden bevatte. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen binnen een termijn van zes weken, welke termijn eindigde op 18 november 2015. Aangezien belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd en het herstel van het verzuim pas op 27 november 2015 werd ingediend, werd dit als te laat beschouwd. De Hoge Raad heeft vervolgens, op basis van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.