Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 12 juni 2015, nr. 14/00466, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juni 2015, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2012. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de klachten heeft plaatsgevonden, omdat deze niet aan de vereisten voor cassatie voldoen. De uitspraak van het Gerechtshof blijft daarmee in stand.
Het arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is in het openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.