In deze zaak heeft de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 mei 2015, met nummer 14/01022. Dit beroep betreft een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof van 14 augustus 2009, nummer 04/02221. De belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie is er geen nadere motivering nodig, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de belanghebbende niet overtuigend genoeg vond om het beroep in cassatie te honoreren.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.