Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
22 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 januari 2014, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1964, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, waardoor de Hoge Raad meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doet. Dit leidt tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 1.615.300,-. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en vermindert het te betalen bedrag naar € 1.610.300,-. Het beroep wordt voor het overige verworpen.