ECLI:NL:HR:2016:440

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
11/01551
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • E.N. Punt
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over btw-fraude en nultarief voor intracommunautaire leveringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 11/01551. De zaak betreft een geschil over de toepassing van het nultarief voor intracommunautaire leveringen van mobiele telefoons, in het kader van een onderzoek naar mogelijke betrokkenheid bij btw-fraude. De Hoge Raad heeft eerder, in een arrest van 8 maart 2013, een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit leidde tot een arrest van het Hof op 18 december 2014, waarin de vraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris hebben gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal C.M. Ettema in een andere zaak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat er een verwijzing moet plaatsvinden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat indien het verwijzingshof vaststelt dat de belanghebbende wist of had moeten weten van de btw-fraude, het nultarief geweigerd moet worden. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten en is de vergoeding van griffierecht aan de belanghebbende gelast.

Uitspraak

18 maart 2016
nr. 11/01551bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Turbu.com B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 25 februari 2011, nr. 07/00436.

1.Loop van het geding in cassatie tot dusver

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 8 maart 2013, nr. 11/01551, ECLI:NL:HR:2013:BW5378, BNB 2013/98, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
Bij arrest van 18 december 2014, Schoenimport “Italmoda” Mariano Previti vof e.a., gevoegde zaken C-131/13, C-163/13 en C-164/13, ECLI:EU:C:2014:2455, BNB 2015/61, heeft het Hof van Justitie die vraag niet-ontvankelijk verklaard.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie die de Advocaat-Generaal C.M. Ettema op 1 februari 2016 heeft genomen in de zaak met nummer 11/02825bis.

2.Nadere beoordeling van de middelen

Gelet op hetgeen in de onderdelen 3.3.1 tot en met 3.3.4 van het hiervoor onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
In het kader van de behandeling van de zaak na verwijzing verdient het volgende opmerking. Uit de verklaring voor recht die het Hof van Justitie heeft gegeven in het hiervoor onder 1 vermelde arrest volgt dat indien het verwijzingshof vaststelt dat belanghebbende bij de toepassing van het nultarief ter zake van de intracommunautaire leveringen wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen, belanghebbende de toepassing van dat nultarief op die grond moet worden geweigerd (vgl. HR 18 maart 2016, nr. 11/02825bis).

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 6324 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.