ECLI:NL:HR:2003:AF6596
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage inzake rechtshulpverzoek
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage, die op 12 november 2001 een klaagschrift van de betrokkene heeft behandeld. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond voor zover het betreft de eis dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mag worden gegeven zonder voorafgaand verlof van de Rechtbank. De overige verzoeken van de betrokkene werden afgewezen. De betrokkene, geboren in Groot-Brittannië in 1937, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T.B. Trotman. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zou moeten vernietigen en de betrokkene niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn beklag.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het systeem van Titel X van het Boek IV van het Wetboek van Strafvordering vereist dat het door de Rechtbank te verlenen verlof alleen nodig is voor de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever niet heeft bedoeld om ook de afgifte van reeds vergaarde gegevens afhankelijk te stellen van een voorafgaand rechterlijk verlof. Dit betekent dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft voordat dergelijke gegevens aan buitenlandse autoriteiten kunnen worden afgegeven.
Daarnaast stelt de Hoge Raad vast dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie om gegevens af te geven aan buitenlandse autoriteiten. Dit laat onverlet dat in gevallen waarin de afgifte afhankelijk is van rechterlijk verlof, bezwaar kan worden gemaakt tegen de verlening van dat verlof. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank de betrokkene ten onrechte heeft ontvangen in zijn klaagschrift en dat de Hoge Raad de betrokkene niet kan ontvangen in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, en deze beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren in raadkamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 juni 2003.