ECLI:NL:HR:2003:AF6596

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02618/01 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage inzake rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage, die op 12 november 2001 een klaagschrift van de betrokkene heeft behandeld. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond voor zover het betreft de eis dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mag worden gegeven zonder voorafgaand verlof van de Rechtbank. De overige verzoeken van de betrokkene werden afgewezen. De betrokkene, geboren in Groot-Brittannië in 1937, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T.B. Trotman. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zou moeten vernietigen en de betrokkene niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn beklag.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het systeem van Titel X van het Boek IV van het Wetboek van Strafvordering vereist dat het door de Rechtbank te verlenen verlof alleen nodig is voor de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever niet heeft bedoeld om ook de afgifte van reeds vergaarde gegevens afhankelijk te stellen van een voorafgaand rechterlijk verlof. Dit betekent dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft voordat dergelijke gegevens aan buitenlandse autoriteiten kunnen worden afgegeven.

Daarnaast stelt de Hoge Raad vast dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie om gegevens af te geven aan buitenlandse autoriteiten. Dit laat onverlet dat in gevallen waarin de afgifte afhankelijk is van rechterlijk verlof, bezwaar kan worden gemaakt tegen de verlening van dat verlof. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank de betrokkene ten onrechte heeft ontvangen in zijn klaagschrift en dat de Hoge Raad de betrokkene niet kan ontvangen in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, en deze beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren in raadkamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 juni 2003.

Uitspraak

17 juni 2003
Strafkamer
nr. 02618/01 B
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 2001, nummer RK01/1345, op een beklag ingediend door:
[betrokkene] (in de bestreden beschikking aangeduid als: [...]), geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië) op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
1.1. De Rechtbank heeft het klaagschrift voorzover inhoudende dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mag worden gegeven dan nadat daarvoor verlof van de Rechtbank is verkregen gegrond verklaard en voorts de overige verzoeken van de betrokkene afgewezen.
1.2. De bestreden beschikking is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beklag.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Uit het systeem van Titel X van het Boek IV van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het door de Rechtbank te verlenen verlof slechts is vereist ingeval van de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. Uit niets blijkt dat de wetgever ook de afgifte van gegevens die reeds (al dan niet met toepassing van dwangmiddelen) waren vergaard in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak, van een voorafgaand rechterlijk verlof afhankelijk heeft willen stellen. Dat brengt mee dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft alvorens dergelijke gegevens kunnen worden afgegeven aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten.
3.2. Voorts voorziet de wet niet in het doen van beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie tot afgifte van de onder hem berustende gegevens aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten, hetgeen onverlet laat dat in het - zich hier niet voordoende - geval waarin de afgifte afhankelijk is gesteld van een rechterlijk verlof, in het kader van de behandeling van dat verlof bezwaar kan worden gemaakt tegen de verlening van het verlof door de rechter.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank de betrokkene ten onrechte heeft ontvangen in zijn klaagschrift en daarop heeft beslist, alsmede dat de Hoge Raad de betrokkene niet kan ontvangen in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2003.