In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2015, met nummer 13/01135. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De Hoge Raad heeft op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 15/03481.
De belanghebbende, [X] B.V., heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna [X] B.V. een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 4 maart 2016 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.