ECLI:NL:HR:2016:357

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
15/00690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van het recht tot invordering staat niet ter beoordeling van de belastingrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/00690. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 januari 2015. Het Hof had eerder geoordeeld over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 1994 tot en met 2000. Belanghebbende had in cassatie aangevoerd dat de belastingschulden inmiddels waren verjaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verjaring van het recht tot invordering niet ter beoordeling van de belastingrechter staat. Dit betekent dat de belastingrechter niet kan oordelen over de verjaring van de aanslagen, wat inhoudt dat de belastingaanslagen in stand blijven, ongeacht de verjaring. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende verworpen en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

4 maart 2016
Nr. 15/00690
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 7 januari 2015, nrs. BK-13/01403 tot en met BK-13/01423, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 12/11568, SGR 12/11570 tot en met SGR 12/11578, SGR 12/11580, SGR 12/11582, SGR 12/11584 tot en met SGR 12/11592) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1994 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1995 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende terecht is geïdentificeerd als houder van de rekening met nummer [0003] bij de KB Lux-bank.
2.2.
In cassatie wordt terecht erover geklaagd dat het Hof in de bestreden uitspraak onbesproken heeft gelaten de door belanghebbende betrokken stelling dat de bij de navorderingsaanslagen vastgestelde belastingschulden inmiddels zijn verjaard. Tot cassatie kan dit niet leiden, aangezien de verjaring van het recht tot invordering niet ter beoordeling van de belastingrechter staat en die verjaring – wat daarvan verder zij – niet ertoe kan leiden dat de belastingrechter de desbetreffende belastingaanslagen moet vernietigen.
2.3.
Ook voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.