ECLI:NL:HR:2016:3422

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/01492
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake mishandeling door verdachte van zijn moeder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor de mishandeling van zijn moeder op 16 maart 2015 te Tilburg. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De zaak betreft de vraag of de bewezenverklaring van de mishandeling door het hof voldoende met redenen was omkleed. De verdachte ontkende de mishandeling en stelde dat er sprake was van een wederzijdse duw- en trekpartij. Het hof had echter vastgesteld dat de verdachte zijn moeder had mishandeld door haar keel dicht te knijpen en haar te slaan en te schoppen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de bewezenverklaring te onderbouwen, vooral gezien de inconsistenties in de verklaringen van de aangeefster. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/01492
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 februari 2016, nummer 20/001940-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
Cassatieschriftuur inzake:
[verdachte] , wonende te [woonplaats] , verdachte,
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte] , ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 29 februari 2016, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
MIDDEL I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 300 Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte op 16 maart 2015 te Tilburg opzettelijk zijn moeder heeft mishandeld door (onder meer) de keel van zijn moeder dicht te knijpen, althans heeft het hof met betrekking tot het bewezenverklaarde dichtknijpen van de keel overwogen dat naar algemene ervaringsregels het niet anders kan zijn dan dat de moeder door het dichtknijpen van de keel pijn heeft ondervonden, zoals bewezen is verklaard, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
"hij op of omstreeks 16 maart 2015 te Tilburg opzettelijk zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door de keel van [slachtoffer] dicht te knijpen en/of door meermalen, althans een maal tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] te slaan en/of schoppen (terwijl [slachtoffer] op de grond lag) en/of [slachtoffer] te duwen en/of aan [slachtoffer] te trekken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is onder meer gerelateerd:
“De verdachte verklaart als volgt:
Ik heb mijn moeder niet mishandeld. Er was sprake van een wederzijdse duw - en trekpartij. ()
()
De raadsman voert het woord tot verdediging en merkt in dat kader het volgende op:
Cliënt ontkent zijn moeder te hebben mishandeld. Meer dan wat duw- en trekwerk was het niet. Cliënt zegt welbewust geen geweld te hebben gebruikt. Hij heeft zelf aangifte gedaan van mishandeling tegen zijn moeder, maar met die aangifte is door de politie niets gedaan.
()"
1.3
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
"hij op 16 maart 2015 te Tilburg opzettelijk zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die keel van [slachtoffer] dicht te knijpen en door meermalen tegen het lichaam van [slachtoffer] te slaan en schoppen (terwijl [slachtoffer] op de grond lag), waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
1.4
In het arrest heeft het hof nog overwogen:
"Met betrekking tot het bewezen verklaarde dichtknijpen van de keel overweegt het hof dat aangeefster hierover heeft verklaard: "Ik zag dat hij twee handen naar mijn keel bracht. Ik voelde dat hij mijn keel dichtkneep. Ik kreeg hierdoor geen lucht. Ik was totaal in paniek. Ik dacht dat ik flauw zou gaan vallen. Ik heb hierdoor in mijn broek geplast (...) Hierna gooide hij me op de grond, "(aanvullende verklaring van 17 maart 2015, doorgenummerde dossierpagina 11). Naar algemene ervaringsregels kan het niet anders zijn dan dat zij door dat dichtknijpen van de keel pijn heeft ondervonden, zoals bewezen verklaard.“
1.5
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (11) gebezigd de in het arrest bedoelde aanvullende verklaring van aangeefster, inhoudende (voor zover in dit kader van belang):
"Op maandag 16 maart 2015, deed ik aangifte van mishandeling. Nu, een halve dag later, herinner ik mij dat mijn zoon mij ook wurgde. Dit deed hij op maandag 16 maart 2015. Ik zag dat hij zijn gebalde vuist richting mijn hoofd bracht. Ik weerde dat af met mijn handen en vermoedelijk zijn hierdoor mijn vingers gekneusd. Ik zag dat hij twee handen naar mijn keel bracht. Ik voelde dat hij mijn keel dichtkneep. Ik kreeg hierdoor geen lucht. Ik was totaal in paniek. Ik dacht dat ik flauw zou gaan vallen. Ik heb hierdoor in mijn broek geplast. Ik dacht, ik moet bij mijn positieven blijven. Ik was echt doodsbang. Hierna gooide hij mij op de grond. De rest staat in de eerder opgenomen aangifte."
1.6
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet, althans niet zonder meer op volgen dat verdachte de keel van [slachtoffer] dermate met kracht heeft dichtgeknepen dat het niet anders kan zijn dan dat zij door dat dichtknijpen van de keel pijn heeft ondervonden. Nu dit ook niet uit haar eigen verklaring volgt, en uit de verklaring ook/zelfs volgt dat de aangeefster kennelijk pas een dag nadat zij de aangifte had gedaan zich herinnerde dat verdachte ook haar keel zou hebben dichtgeknepen, is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.7
Aan het hierboven staande kan niet afdoen dat -onder omstandigheden- het bij een ander opzettelijk teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, ook als mishandeling kan worden beschouwd, nu immers dit niet ten laste is gelegd en ook niet bewezen is verklaard (zie in dit verband onder meer HR 9 september 2014, NJ 2014, 402; mei 2015,ECLI:NL:HR:2015:1237 alsmede HR 3 februari 2015,NJ 2015, 99).
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.