Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor de mishandeling van zijn moeder op 16 maart 2015 te Tilburg. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De zaak betreft de vraag of de bewezenverklaring van de mishandeling door het hof voldoende met redenen was omkleed. De verdachte ontkende de mishandeling en stelde dat er sprake was van een wederzijdse duw- en trekpartij. Het hof had echter vastgesteld dat de verdachte zijn moeder had mishandeld door haar keel dicht te knijpen en haar te slaan en te schoppen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de bewezenverklaring te onderbouwen, vooral gezien de inconsistenties in de verklaringen van de aangeefster. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.