ECLI:NL:HR:2016:3399

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/02070
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid en bewijsvoering in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 3 februari 2016 had plaatsgevonden. De verdachte, geboren in 1984, was in hoger beroep veroordeeld voor een poging tot diefstal van diesel van een bedrijventerrein in Uddel. De verdediging had in cassatie aangevoerd dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de bewezenverklaring van de poging tot diefstal als wettig en overtuigend bewezen kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij werd verwezen naar artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van het hof inzake de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen, maar dat dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De uitspraak van het Gerechtshof werd derhalve niet vernietigd, maar de Hoge Raad gaf wel aan dat de bewijsvoering in de onderliggende zaak niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02070
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 3 februari 2016, nummer 21/003433-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Zaaknummer S 16 / 02070
SCHRIFTUUR houdende twee middelen van cassatie inzake:
Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. 3 februari 2016, bekend onder parketnummer 21-003433-14, gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter van dé rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, d.d. 10 augustus 2015, bekend onder parketnummer 05-084173-14
In de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984.
MIDDEL I
1. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikelen 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358 Sv en 359 Sv, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
2. Requirant is veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde:
'hij op 7 april 2014 te Uddel, gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen vanaf een bedrijventerrein, gelegen aan de [a-straat 1] aldaar, een hoeveelheid brandstof (diesel), toebehorende aan [A], met voormeld oogmerk voornoemde brandstof (diesel) in diverse vaten heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.'
3. Het verkorte arrest bevat onder overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde:
'Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte en het feit dat hij geen openheid van zaken geeft over de vriendin waar hij over heeft verklaard, hecht het hof geen geloof aan de verklaringen van verdachte.'
'Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.'
4. Een poging vereist handelingen. Het gerechtshof neemt aan dat requirant gepoogd heeft diesel te stelen. Uit het arrest, onder overweging met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde, komt niet naar voren waar de handelingen van requirant uit bestaan en waarom hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan voornoemde poging. Uit de bewijsoverweging volgt niet meer dan dat het gerechtshof geen geloof hecht aan de verklaring van requirant.
5. Onder een verkort adres wordt verstaan een arrest waarin geen (opgave van) bewijsmiddelen zijn opgénomen (HR 17 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2549). Het verkorte arrest moet wel alle beslissingen bevatten, alsmede de verwerping van gevoerde verweren ter zake de vragen ex artikel 348 Sv en artikel 350 Sv.
6. De bewijsoverweging zoals nu opgenomen in het arrest, omschrijft niets ter zake de subsidiair ten laste gelégde poging, zodat de bewezenverklaring van het gerechtshof onvoldoende met redenen is omkleed. Ook de aanvulling verkort arrest omvat geen nadere bewijsoverweging met betrekking tot pogingshandelingen, maar slechts een opsomming van bewijsmiddelen.
7. Gezien het voorgaande meent requirant dat het arrest van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. 3 februari 2016 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
8. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. 3 februari 2016, voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
MIDDEL II
9. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikelen 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358 Sv en 359 Sv, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
10. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit bij gebrek aan bewijs. Het gerechtshof heeft daar niet op gereageerd anders dan dat zij de verklaring van requirant niet geloofwaardig achten. De motivering in het arrest moet de weerlegging van het gevoerde verweer inhouden. Daar is nu geen sprake van.
11. Bewijsverweren dienen, indien de rechter bij beslissingen hierover afwijkt van door of namens requirant uitdrukkelijk gevoerde verweren, in de uitspraak beargumenteerd te worden weerlegd. Daar is nu geen sprake van, zodat de bewezenverklaring van het gerechtshof onvoldoende met redenen is omkleed.
12. Gezien het voorgaande meent requirant dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. 3 februari 2016 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
13. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, d.d. februari 2016, voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.