In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2015, nr. AWB 14/2989. De zaak betreft de door belanghebbende afgedragen loonbelasting over het tijdvak maart 2013, specifiek gerelateerd aan de pseudo-eindheffing hoog loon. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwijst hierbij naar eerdere arresten van 29 januari 2016, waarin vergelijkbare rechtsvragen zijn behandeld.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 26 februari 2016 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.