ECLI:NL:HR:2016:310

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
14/05124
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag tegen conservatoir beslag op personenauto in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beklag tegen een conservatoir beslag dat is gelegd op een personenauto van klaagster, geboren in 1988. De auto, een Audi A4, werd op 29 juli 2014 in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel. De Rechtbank Midden-Nederland had het klaagschrift van klaagster ongegrond verklaard, waarbij zij de maatstaf van artikel 94 Sv toepaste. Klaagster stelde dat zij de feitelijke eigenaresse van de auto was, ondanks dat deze op naam van een derde stond. De officier van justitie had het beslag gerechtvaardigd door te stellen dat het diende tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf had toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad herhaalde de beoordelingsmaatstaf zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 28 september 2010. De Rechtbank had moeten onderzoeken of er ten tijde van de beslissing sprake was van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van de Rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd was en dat het middel van klaagster slaagde.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de maatstaf bij de beoordeling van beklag tegen conservatoir beslag in het strafrecht.

Uitspraak

23 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/05124 B
AJ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 september 2014, nummer RK 14/2336, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van een inbeslaggenomen personenauto, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klaagster is op 29 juli 2014 conservatoir in beslag genomen: een personenauto van het merk Audi type A4, kleur wit, kenteken [AA-00-BB];
2. klaagster heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen.
(...)
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft aangevoerd dat de auto van het merk Audi ten onrechte door de officier van justitie wordt aangemerkt als eigendom van [betrokkene]. De auto staat weliswaar op naam van [betrokkene], maar is aanbetaald door klaagster en door haar worden ook de maandelijkse termijnen voldaan. Ook is zij de feitelijke gebruikster van de auto. Er moet daarom van worden uitgegaan dat klaagster de eigenaresse is van de auto. Het beslag mag daarom niet strekken tot voldoening van enige mogelijke toe te wijzen ontnemingsvordering in de zaak tegen [betrokkene].
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat het beslag dient tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrechtelijk onderzoek met de naam Dusty. Jegens klaagster bestaat in dit onderzoek ook een verdenking van witwassen. Haar uitgavenpatroon strookt niet met haar legale inkomsten.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van de auto aan klaagster. De rechtbank is op grond van een marginale toets van oordeel dat jegens klaagster een reële verdenking bestaat in het onderzoek Dusty. Gelet op deze verdenking dient het beslag voort te duren voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen klaagster als verdachte. Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman, omdat dit verweer ziet op de situatie dat het beslag uitsluitend zou dienen tot verhaal van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen [betrokkene] als verdachte. Dat is gelet op het voorgaande niet het geval."
2.3.
Om de juiste beoordelingsmaatstaf te kunnen hanteren zal ten tijde van de behandeling in raadkamer duidelijk moeten zijn welke bepaling of bepalingen aan het beslag ten grondslag ligt of liggen.
Bij inbeslagneming op basis van art. 94 Sv staan centraal de waarheidsvinding, ook wat betreft het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr, en het verwijderen uit het maatschappelijk verkeer van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
Bij inbeslagneming met toepassing van art. 94a, eerste en tweede lid, Sv gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.7).
2.4.
De Rechtbank heeft vastgesteld, hetgeen in cassatie niet is bestreden, dat onder de klaagster conservatoir beslag - derhalve op de voet van art. 94a, eerste en tweede lid, Sv - is gelegd op een personenauto van het merk Audi, type A4, met kenteken [AA-00-BB]. Daarvan uitgaande had de Rechtbank dienen te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.14).
2.5.
De Rechtbank, die heeft overwogen dat het beslag dient voort te duren voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen de klaagster als verdachte, heeft evenwel de voor inbeslagneming met toepassing van art. 94 Sv geldende maatstaf aangelegd. De beslissing van de Rechtbank is daarom ondeugdelijk gemotiveerd.
2.6.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 februari 2016.