Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
23 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen een conservatoir beslag dat is gelegd op een personenauto van klaagster, geboren in 1988. De auto, een Audi A4, werd op 29 juli 2014 in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel. De Rechtbank Midden-Nederland had het klaagschrift van klaagster ongegrond verklaard, waarbij zij de maatstaf van artikel 94 Sv toepaste. Klaagster stelde dat zij de feitelijke eigenaresse van de auto was, ondanks dat deze op naam van een derde stond. De officier van justitie had het beslag gerechtvaardigd door te stellen dat het diende tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf had toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad herhaalde de beoordelingsmaatstaf zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 28 september 2010. De Rechtbank had moeten onderzoeken of er ten tijde van de beslissing sprake was van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van de Rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd was en dat het middel van klaagster slaagde.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de maatstaf bij de beoordeling van beklag tegen conservatoir beslag in het strafrecht.