Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 30 maart 2016, nr. BK‑15/00786, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2014 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2014, betreffende de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de klachten die door de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, voldoende belang hebben om in cassatie behandeld te worden.
De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren C. Schaap als voorzitter, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.