Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
Op 20 december 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 29 september tot en met 9 december 2010 te Amsterdam een geldbedrag van 3.000 euro heeft weggenomen van een bankrekening door middel van internetbankieren. De benadeelde partij, [betrokkene 1], heeft zich in het strafproces gevoegd en een schadevergoeding gevorderd voor zowel materiële als immateriële schade. De rechter in eerste aanleg heeft een schadevergoeding van in totaal 3.500 euro toegewezen, waarvan 3.000 euro voor materiële schade en 500 euro voor immateriële schade.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat het Hof verplicht was om een met redenen omklede beslissing te nemen over de vordering van de benadeelde partij, zoals vastgelegd in de artikelen 335 en 361 van het Wetboek van Strafvordering. De bestreden uitspraak ontbeert deze noodzakelijke beslissing, wat heeft geleid tot de partiële vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat het Hof opnieuw kan beslissen over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel kan heroverwegen.
De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat volgens artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek de benadeelde recht heeft op een schadevergoeding voor immateriële schade, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van schadevergoedingsvorderingen in strafzaken en de noodzaak voor rechters om hun beslissingen goed te motiveren.