Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 9 september 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1960, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het eerdergenoemde arrest, dat betrekking heeft op de strafzaak met nummer 21/005990-14. De verdediging is in deze zaak vertegenwoordigd door advocaat T.M.D. Buruma uit Amsterdam, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsvrouwe schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 20 december 2016 het beroep verworpen, waarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Het arrest is uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.