In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] BV tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 16 februari 2016, waarin een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen was opgelegd aan de belanghebbende voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011. Daarnaast was er een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente aan de orde.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Bovendien zijn de klachten klaarblijkelijk niet van dien aard dat zij tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.