ECLI:NL:GHARL:2016:1160

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
15/00099
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonheffingen en vergrijpboete met betrekking tot autokostenfictieregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een naheffingsaanslag loonheffingen en een vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011, waarbij een bedrag van € 30.103 aan loonheffingen is nageheven, samen met een vergrijpboete van € 7.525 en een heffingsrente van € 1.231. De rechtbank Gelderland had eerder de boete vernietigd, maar de naheffingsaanslag en de heffingsrente gehandhaafd. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de vernietiging van de boete.

Tijdens de zitting van het Hof is vastgesteld dat de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag was vastgesteld. De bijtelling voor de Audi S5 over 2009 was ten onrechte berekend over het gehele jaar in plaats van de juiste periode. Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 24.251, met een dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente en de vergrijpboete tot € 2.425.

Het geschil draait om de vraag of de bijtelling voor privégebruik van de auto’s terecht is vastgesteld en of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de Audi’s voor minder dan 500 kilometer privé zijn gebruikt, en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De vergrijpboete wordt vernietigd, omdat de Inspecteur niet heeft aangetoond dat er sprake was van grove schuld van de directeur van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 15/00099
uitspraakdatum:
16 februari 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014, nummer AWB 14/3098, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 (de Rechtbank schrijft ten onrechte: 2012) een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 30.103. Voorts is daarbij een vergrijpboete opgelegd van € 7.525 en is een beschikking heffingsrente vastgesteld van € 1.231.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de verzuimboete vanwege de lange behandelduur van het bezwaarschrift verminderd tot € 3.009 en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de boete gegrond verklaard, de boete vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift en een incidenteel hoger beroep ingediend. Belanghebbende heeft op het incidentele hoger beroep gereageerd.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , directeur en aandeelhouder van belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen [B] , bijgestaan door [C] .
1.7
Ter zitting heeft belanghebbende kladaantekeningen van verreden kilometers over het jaar 2010 overgelegd. Een kopie van de kladaantekeningen is aan deze uitspraak gehecht.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is vanaf 2 november 2007 eigenaar van een personenauto BMW 3‑serie met kenteken [00-YY-YY] en een cataloguswaarde van € 88.260. Deze auto is vanaf de aanschaf tot (in elk geval) 31 december 2011 ter beschikking gesteld aan de directeur en aandeelhouder van belanghebbende, [A] (hierna: [A] ). Vanwege de terbeschikkingstelling van deze auto wordt rekening gehouden met een bijtelling privégebruik van de auto van € 1.838,75 per maand.
2.2
Belanghebbende is voorts van 7 juli 2008 tot 1 juli 2011 eigenaar van een personenauto Audi S5 Coupé met kenteken [00-YYY-0] en een cataloguswaarde van € 90.033. Deze auto is gedurende die periode ook - naast de BMW - aan [A] ter beschikking gesteld. Voor deze auto wordt geen rekening gehouden met een bijtelling voor privégebruik van de auto.
2.3
Belanghebbende is van 2 juli 2011 tot (in elk geval) 31 december 2011 eigenaar van een personenauto Audi S4 Avant met kenteken [00-YY-00] en een cataloguswaarde van € 80.375. Deze auto is gedurende die periode ook - naast de BMW - aan [A] ter beschikking gesteld. Voor deze auto wordt geen rekening gehouden met een bijtelling voor privégebruik van de auto.
2.4
Op 1 november 2011 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd in het kader van een deelonderzoek inzake privégebruik auto, waarbij is beoordeeld in hoeverre de betalingen voor de loonheffing en omzetbelasting aansluiten bij de aangiften loonheffing en omzetbelasting inzake de fiscale verwerking van de ter beschikking gestelde auto’s.
2.5
In het controlerapport van 5 december 2011 heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat [A] de in 2.1 tot en met 2.3 bedoelde auto’s jaarlijks voor meer dan 500 kilometer voor privé doeleinden heeft gebruikt en dat belanghebbende ten onrechte geen bijtelling voor het privégebruik van de Audi’s in de aangiften loonheffing heeft verwerkt. Ter zake van de Audi S5 heeft belanghebbende gesteld dat er tot 15 mei 2009 een kilometeradministratie is bijgehouden en dat deze op die datum is gestolen bij een inbraak. De Inspecteur heeft gelet op die datum geconcludeerd dat belanghebbende ten onrechte in de periode van 16 mei 2009 tot en met 1 juli 2011 geen bijtelling voor het privégebruik van de Audi S5 in de aangiften loonheffing heeft verwerkt.
2.6
Belanghebbende heeft tijdens het boekenonderzoek aangegeven dat de na te heffen bedragen loonheffing zullen worden verhaald op [A] . De Inspecteur heeft de correcties dientengevolge bepaald aan de hand van het enkelvoudig tarief en deze als volgt berekend:
Jaar
Auto
Bijtelling
Correctie
Tarief
Te betalen belasting
Boete
Heffings-rente
2009
Audi S5
25% x € 90.033
€ 22.508
52%
€ 11.704
€ 2.926
€ 751
2010
Audi S5
25% x € 90.033 =
€ 22.508
42%
€ 9.453
€ 2.363
€ 370
2011
Audi S5
25% x € 90.033 x 6/12 =
€ 11.254
42%
€ 4.726
2011
Audi S4
25% x € 80.375 x 6/12 =
€ 10.047
42%
€ 4.218
2011
€ 8.946
€ 2.236
€ 110
Totaal
€ 30.103
€ 7.525
€ 1.231
2.7
Met dagtekening 22 juni 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de vergrijpboete verminderd vanwege de lange behandelduur van het bezwaar en heeft de boete gesteld op 10% van de verschuldigde belasting, derhalve € 3.009. Voor het overige heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
2.8
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bijtelling in het onderhavige tijdvak terecht is gecorrigeerd en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur vertrouwen heeft gewekt dat de bijtelling achterwege zou blijven. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat de boete ten onrechte is opgelegd. De Rechtbank heeft de boete vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
2.9
Ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat de naheffingsaanslag in ieder geval op een te hoog bedrag is vastgesteld. De bijtelling van de Audi S5 over het jaar 2009 is door de Inspecteur - naar hij ter zitting heeft verklaard - ten onrechte berekend over de periode 1 januari tot en met 31 december 2009, in plaats van 1 juli tot en met 31 december 2009. De in geschil zijnde correctie over 2009 is dan nog € 11.254, de te betalen belasting over 2009 € 5.852. De boete en de heffingsrente moeten dienovereenkomstig worden verminderd. Dit houdt in dat de naheffingsaanslag in ieder geval moet worden verminderd tot € 24.251 en een dienovereenkomstige heffingsrente. De totale in geschil zijnde vergrijpboete bedraagt dan nog € 2.425.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of terecht een bijtelling in aanmerking is genomen met betrekking tot de Audi S5 en de Audi S4 die aan [A] ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 13bis Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) en voorts (in incidenteel hoger beroep) of de vergrijpboete terecht is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de beslissing omtrent de naheffingsaanslag en de heffingsrente betreft, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de vergrijpboete.
3.4
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 24.251 en een dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. Voorts concludeert de Inspecteur tot een vergrijpboete van € 2.425.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

4.1
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 21 maart 2014. Er zijn geen aanwijzingen dat de uitspraak op bezwaar later dan op die datum is verzonden. Dit brengt mee dat de termijn voor het indienen van beroep is geëindigd op 2 mei 2014. Het beroepschrift van belanghebbende, gedagtekend 5 mei 2014 met een poststempel op de enveloppe van dezelfde datum, is door de Rechtbank ontvangen op 6 mei 2014. Het is derhalve niet tijdig ingediend.
4.3
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De uitspraak op bezwaar heeft geresulteerd in een vermindering met dagtekening 30 april 2014 (hierna: de Vermindering). De Inspecteur heeft verklaard dat op de Vermindering een rechtsmiddelverwijzing was vermeld, zodat belanghebbende, gelet op het feit dat hij de Vermindering voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen, daaraan het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij vanaf de dagtekening van de Vermindering nog zes weken tijd had om beroep in te stellen.
4.4
Gelet op dat standpunt van de Inspecteur en het feit dat belanghebbende binnen zes weken na de dagtekening van de Vermindering beroep heeft ingediend, komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en een niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven.
Privégebruik auto
4.5
Ingevolge artikel 13bis van de Wet LB wordt, indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25 procent van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
4.6
Niet in geschil is dat de Audi’s aan [A] ter beschikking zijn gesteld. Op belanghebbende rust de last overtuigend aan te tonen dat [A] in 2009, 2010 en 2011 de Audi S5 en Audi S4 per kalenderjaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. [A] heeft gesteld dat slechts de BMW voor privé-ritten werd gebruikt. De Audi’s zijn volgens [A] nagenoeg alleen zakelijk gebruikt. Ter onderbouwing van die stelling heeft belanghebbende agenda’s, tankbonnen, een onderhoudsfactuur en maandlijsten overgelegd. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft [A] aan de hand van de beschikbare gegevens rittenregistraties opgesteld. Ter zitting van het Hof heeft [A] kladaantekeningen van ritten in het jaar 2010 overgelegd. [A] heeft verklaard dat de aantekeningen in 2009 en 2011 op dezelfde wijze werden gemaakt.
4.7
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet aan de verzwaarde bewijslast heeft voldaan. Hij stelt in dat kader dat de naderhand opgestelde rittenregistraties onvoldoende bewijs leveren, dat er onregelmatigheden in de rittenregistraties zijn waar te nemen en dat het brandstofverbruik onverklaarbaar en ongeloofwaardig wisselt. Voorts acht hij het opmerkelijk dat [A] pas ter zitting van het Hof kladaantekeningen van rittenregistraties overlegt, terwijl [A] daar tijdens het boekenonderzoek of daarna nimmer melding van heeft gemaakt.
4.8
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting van het Hof heeft [A] verklaard dat hij in de onderhavige kalenderjaren steeds dezelfde werkwijze hanteerde. Die bestond eruit dat hij aan het einde van een werkdag op het kladblok in de auto opschreef hoeveel kilometers hij heeft gereden. Hij kende bijna alle afstanden van de ritten die hij maakte uit zijn hoofd, omdat hij veelal naar vaste klanten reed. Als hij een afstand niet uit zijn hoofd wist, zocht hij de route op de routeplanner op en noteerde die afstand. Hij noteerde de begin- en eindstand van de kilometerteller niet. Voorts heeft [A] verklaard dat hij ritjes naar het tankstation in de nabije omgeving van zijn woning veelal niet noteerde, omdat hij die afstanden verwaarloosbaar achtte. Het Hof concludeert hieruit dat de door belanghebbende geregistreerde ritten zijn gebaseerd op door hem geschatte afstanden dan wel op met de routeplanner berekende afstanden en niet op primaire gegevens zoals de kilometerstanden in de auto. Voorts heeft de Inspecteur een aantal onregelmatigheden in de registraties opgemerkt, zoals dat het enkele keren voorkomt dat de door [A] op de tankbonnen vermelde kilometerstanden volgens de maandoverzichten pas enkele dagen later worden bereikt. [A] kon daarvoor geen verklaring geven. Ten slotte kon [A] onvoldoende verklaren over hoe het mogelijk is dat het uit de door hem gepresenteerde gegevens af te leiden brandstofverbruik enorm varieert, namelijk van 1:1,36 tot 1:22,25. Dat “soms een bon zal zijn weggewaaid” of door lage bandenspanning, filerijden of slechte weersomstandigheden wisselend verbruik zal optreden, kan de grote geconstateerde verschillen naar het oordeel van het Hof niet voldoende verklaren. Op grond van dit alles is het Hof van oordeel dat de overgelegde kilometeradministatie een onvoldoende nauwkeurige basis biedt om als bewijs te dienen. De andere overgelegde bewijsstukken tonen evenmin de omvang van het privégebruik aan. Belanghebbende heeft dan ook niet overtuigend aangetoond dat [A] in 2009, 2010 en 2011 de Audi S5 en Audi S4 per kalenderjaar niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Vergrijpboete
4.9
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank dat de vergrijpboete moet worden vernietigd. De Inspecteur acht het aan grove schuld van [A] te wijten dat geen bijtelling heeft plaatsgevonden. Hij stelt daartoe dat [A] er na de inbraak in mei 2009 bewust van heeft afgezien een rittenregistratie bij te houden, dat de aanwezige stukken alleen dienden om de kosten van de auto’s te administreren en dat [A] zich, anders dan achteraf, geen of weinig moeite heeft getroost de benodigde gegevens bij te houden. Dit terwijl het volgens de Inspecteur van algemene bekendheid is dat een bijtelling slechts achterwege kan blijven wanneer aan een verzwaarde bewijslast wordt voldaan. Uit het feit dat [A] tot 15 mei 2009 een rittenregistratie bijhield leidt de Inspecteur af dat hij zich hiervan bewust is geweest en dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is betaald.
4.1
Bij de beoordeling van de vraag of belanghebbende grove schuld kan worden verweten moet worden vooropgesteld dat het Hof de vraag moet beantwoorden of de gedragingen van [A] kunnen worden toegerekend aan belanghebbende. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de ten aanzien van [A] veronderstelde grove schuld tot het oordeel voert dat ook aan belanghebbende grove schuld kan worden verweten (vlg. HR 29 mei 2015, nr. 13/04993, ECLI:NL:HR:2015:1360). Vanuit het oogpunt van proceseconomie zal het Hof allereerst beoordelen of van grove schuld van [A] sprake is.
4.11
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat [A] grofschuldig heeft nagelaten een zodanige administratie van de gereden kilometers bij te houden dat daarmee het te verlangen bewijs kan worden geleverd dat de ter beschikking gestelde auto’s voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Weliswaar kan [A] worden verweten dat zijn administratie niet op primaire gegevens is gebaseerd en dat deze hiaten vertoonde (zie 4.8), echter heeft [A] ter zitting van het Hof geloofwaardig verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de voorhanden zijnde gegevens voldoende bewijs opleverden voor het achterwege laten van een bijtelling. Gelet op het samenstel van de aangeleverde gegevens mocht [A] naar het oordeel van het Hof in die veronderstelling verkeren. Het bewijs kan immers ook op een andere wijze worden geleverd dan op de gebruikelijke wijze van een sluitende kilometeradministratie. Het Hof concludeert daarom dat [A] geen grove schuld kan worden verweten. Aan beantwoording van de vraag of grove schuld van [A] aan belanghebbende kan worden toegerekend komt het Hof dan ook niet toe.
SlotsomGelet op 2.9 is het hoger beroep gegrond. Het incidentele hoger beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast te stellen op reiskosten ten bedrage van € 60 (€ 30 per zitting, twee zittingen) en verletkosten ten bedrage van € 480 (3 uur à € 80 per zitting, twee zittingen), tezamen derhalve € 540. De overige door belanghebbende genoemde kosten (voor het produceren van schriftelijke stukken en uitzoekwerk voor bewijslevering) komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag LH 2009-2011 tot € 24.251;
  • vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
  • vernietigt de vergrijpboete;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 540;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 328 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 497 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 16 februari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.