ECLI:NL:HR:2016:2853

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
15/04739
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen moord op een politieagent met vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor moord op een politieagent. De bewezenverklaring steunde op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van bevindingen en verklaringen van getuigen. De verdachte had in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 maart 2014 een vuurwapen en munitie verworven en voorhanden gehad, met de intentie om moord te plegen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte de revolver had verworven met het doel om moord te plegen. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en stelde dat de motivering van de bewezenverklaring niet verder hoefde te worden toegelicht, omdat de intentie tot moord duidelijk uit de bewijsmiddelen volgde. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04739
DAZ/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 24 september 2015, nummer 21/004331-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld ter voorbereiding van moord, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 maart 2014, te Augustinusga en/of te Damwoude, ter voorbereiding van het misdrijf moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een vuurwapen en munitie bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer 2013141886-AH-01-01-01, d.d. 17 december 2013 (p. 23 van een dossier met nummer 2013141886), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisanten:
Op zondag 15 december 2013 omstreeks 23:45 uur deden wij een instap in een stal gelegen aan de [a-straat] te Kootstertille met als doel de aanhouding van verdachte [verdachte] . Ik zag een ladder staan tegen een zoldertje. Achter het luik zag ik een ruimte die was ingericht als woning. Rechts achter in deze ruimte zag ik een bed staan. Ik zag dat [verdachte] onder de dekens vandaan kwam.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer 2013141886-AH-02-01, d.d. 17 december 2013 (p. 35 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant:
Op maandag 16 december 2013 te 0:05 uur werd door mij voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in een schuur/verblijfplaats gelegen aan de [a-straat 1] te Kootstertille .
Tijdens de doorzoeking is het volgende in beslaggenomen:
- Een laptoptas met hierin een automatisch vuurwapen, gelijkend op een UZI met munitie; aangetroffen achter het bed, tussen de achterkant van het bed en de muur.
De bewoner, [betrokkene 1] , verklaarde het volgende:
In de schuur verblijft [verdachte] . Hij is hier elke dag.
(...)
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, d.d. 30 juni 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik was in de nacht van 15 op 16 december 2013 bij [betrokkene 1] in Kootstertille . Ik bleef wel vaker een nachtje bij hem slapen. In dit geval een paar nachten ja, dit was de derde nacht. Ik ken het wapen waarvan u zegt dat het aan het hoofdeinde van het bed waarin ik sliep is aangetroffen. Ik ken het wapen omdat ik er zelf een handvat onder heb gezet omdat er een terugslag was. Bij een enkel schot had je geen last, maar wel als je hem automatisch deed. We hebben met dat wapen op het land geoefend. Ik heb het meegenomen naar huis om het te verbouwen.
Het wapen is niet bij mij thuis gebleven. We hebben het direct in een stuk maisland tegen een boom uitgeprobeerd. In Kootstertille , daar is het gebracht.
De uzi was wel bedoeld om af te schrikken. Die patronen zijn er later bijgekomen.
Ik wist wel dat de uzi in Kootstertille was.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL02R2-2014028193-3, d.d. 18 maart 2014 (p. 25 en verder van een dossier met nummer PL02R2-2014028193), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant:
hedenmorgen, 18 maart 2014, sprak ik met een inwoner van Damwoude. Hij heeft een aantal feiten toegelicht:
Ik was bij [betrokkene 2] . [verdachte] uit [plaats] was daar ook. [verdachte] vertelde dat hij een wapen nodig had, omdat de politie alles van hem afgepakt had, ook de wapens. Hij vertelde dat een uzi van hem afgepakt was. Hij had onder deze Uzi een ding gemaakt waar hij het wapen mee vast kon houden. Ik hoorde dat [verdachte] aan [betrokkene 2] vroeg of hij geen wapen had dat 24 keer kon schieten.
Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij een politieagent recht in de ogen wilde kijken en deze vervolgens dood wilde schieten, de rotzak had hem alles afgepakt.
Ik zag dat [betrokkene 2] een wapen pakte. [verdachte] zei dat hij beslist een wapen in huis wilde hebben omdat er regelmatig politie kwam en die ene politieagent zou hij doodschieten.
6. Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer PL02AD-2014028193-18, d.d. 19 maart 2014 (p. 42 en verder van het onder 5 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van getuige [betrokkene 2] :
Ik woon te Damwoude aan de [b-straat 1] . Ik heb ongeveer 3 maanden geleden (het hof begrijpt: in januari 2014) een vuurwapen, namelijk een revolver, aan [verdachte] verkocht. Ik was bij [verdachte] thuis, samen met [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ). Tijdens het gesprek dat volgde vertelde [verdachte] een heel verhaal over de dieren die bij hem waren weggehaald. Dit zat [verdachte] behoorlijk dwars.
[verdachte] vroeg toen aan mij en [betrokkene 3] of wij ook aan een vuurwapen konden komen. Ik zei tegen [verdachte] dat ik wel iemand wist die wel aan wapens kon komen.
Het contact bracht het wapen bij mij thuis. Het was een éénschotsrevolver met 50 patronen. Ik heb [verdachte] opgebeld en vervolgens kwam hij met [betrokkene 3] bij mij thuis. Ik heb de revolver en de munitie aan [verdachte] laten zien. Men (het hof begrijpt: de politie) had alles bij hem weggehaald en hij wilde nu beslist een wapen hebben. [verdachte] heeft toen de revolver en munitie meegenomen naar huis.
[verdachte] liet zich wel uit dat hij de man die verantwoordelijk was voor het weghalen van zijn beesten en die iedere keer weer achter hem aanzat een kogel door zijn kop wilde schieten.
Hij wilde die man in de ogen kijken en dan een kogel door het hoofd schieten.
7. Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer PL02AD-2014028193-31, d.d. 20 maart 2014 (p. 47 en verder van het onder 5 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van getuige [betrokkene 2] :
[verdachte] had het steeds over één man. Ik zag en kon wel horen dat [verdachte] razend was. Ik hoorde wel dat [verdachte] het had over een politieman. Die zat hem steeds dwars.
8. Een kennisgeving van inbeslagneming, nummer PL02AD-2014028193-15, d.d. 19 maart 2014 (p. 3 en verder van het onder 5 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Inbeslagneming:
Plaats: [c-straat 1] , [plaats]
Datum en tijd: 19 maart 2014 te 08.00 uur
Omstandigheden: tijdens doorzoeking in woning van verdachte [verdachte] aangetroffen.
Volgnummer 2:
Object: Munitie (patroon)
Aantal: 49
Merk/Type: Federal Lightning
Munitienummer: .22 Long Rifle
Volgnummer 3:
Object: Vuurwapen (revolver)
Merk/Type: Gerstenberger Long Rifle
9. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 02-2014028193, d.d. 9 april 2014 (p. 33 en verder van het onder 5 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant:
Door personeel van de politie Eenheid Noord-Nederland werden binnen het onderzoek onder BVH nummer 02-201428193 op een vuurwapen en munitie gelijkende voorwerpen inbeslaggenomen.
Wapen:
Het vuurwapen betreft een enkelschots vuurwapen in de vorm van een revolver.
Merk: Gerstenberger und Eberwein
Model: enkelschots
Kaliber: .22 LR
Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten en is voorzien van een cilinder met één ligplaats voor een kogelpatroon van het kaliber .22 LR. De werking van het voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing.
Het voorwerp is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Munitie:
Soort: Randvuur kogelpatronen
Merk: Federal
Kaliber: .22
Aantal totaal: 49
Deze patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van een (voormeld) vuurwapen af te schieten.
De patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie."
2.3.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van de voorbereiding van moord heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3081, NJ 2015/185 het volgende vooropgesteld:
"2.5.1. Aan het middel ligt onder meer de opvatting ten grondslag dat aan de bewezenverklaring van de voorbereiding van moord dezelfde (motiverings-)eisen moeten worden gesteld als in de (...) rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot het bestanddeel 'voorbedachte raad' bij de bewezenverklaring van (poging tot) moord. Die opvatting is echter - in haar algemeenheid - onjuist. Voormelde rechtspraak is immers toegesneden op de vraag in hoeverre na (een begin van) uitvoering van het misdrijf uit de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden, is af te leiden dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de voorbereiding van moord staat echter centraal het - doorgaans nog niet als (begin van) uitvoering van het misdrijf aan te merken - opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen verwerven, vervaardigen, invoeren, doorvoeren, uitvoeren of voorhanden hebben, "bestemd tot het begaan van dat misdrijf" (in dit geval moord).
2.5.2.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat ook voor de voorbereiding van moord geldt dat, mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat bewezenverklaring van voorbereiding van moord heeft ten opzichte van voorbereiding van doodslag, aan het bewijs van het bestemd zijn tot het begaan van moord bepaaldelijk eisen moeten worden gesteld en dat de rechter, in het bijzonder indien uit de bewijsmiddelen niet rechtstreeks volgt dat sprake is van die bestemming, in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht moet geven aan de vraag op grond waarvan uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt dat het misdadige doel dat de verdachte met zijn voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen voor ogen stond, als moord moet worden aangemerkt. Dat past ook bij het voor voorbereiding geldende vereiste dat de bewezenverklaarde gedragingen strekken ter voorbereiding van feiten als in de bewezenverklaring bedoeld (vlg. HR 27 mei 2014, ECLI: NL:HR:2014:1233, NJ 2014/338).
Aldus zal ook bij de voorbereiding van moord sprake moeten zijn van een voorgenomen daad en gelegenheid tot nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van die daad. Een en ander kan overigens volgen uit de planmatige aard van de voorbereiding."
2.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt rechtstreeks dat de revolver die de verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad bestemd was tot het begaan van moord op de in die bewijsmiddelen genoemde politieagent. Tot een nadere motivering was het Hof, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet gehouden.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.