Uitspraak
zetelende te Bagdad, Irak,
gevestigd te Bagdad, Irak,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Republiek Irak en de Central Bank of Iraq tegen een niet verschenen verweerster. De zaak betreft een geschil over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een verstekprocedure, waarbij de immuniteit van de staat centraal staat. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Dordrecht en arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Irak c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op nihil.