In deze zaak gaat het om de aansprakelijkstelling van een bestuurder van een vennootschap voor belastingaanslagen. De belanghebbende, die tevens bestuurder en enig aandeelhouder is van [A] Beheer B.V., is aansprakelijk gesteld voor een belastingaanslag van [B] B.V. over de periode van 13 mei 2005 tot en met 31 december 2007. De Hoge Raad oordeelt dat de aansprakelijkstelling zonder vooraankondiging niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol. De Hoge Raad stelt vast dat artikel 49, lid 7, van de Invorderingswet 1990 niet in de weg staat aan het aanvoeren van feiten en omstandigheden die niet eerder aan de belastingrechter zijn voorgelegd. De zaak is in cassatie gekomen na een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die de aansprakelijkstelling had bevestigd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de proceskosten en moet het griffierecht vergoeden aan de belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2016.