ECLI:NL:HR:2016:2688

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
16/01461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van Stichting [X] tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De uitspraak van het Gerechtshof was het resultaat van een eerdere vernietiging door de Hoge Raad van een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de Staatssecretaris van Financiën in beroep was gegaan. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Belanghebbende, in dit geval de Stichting [X], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en daarbij drie middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld, waarbij ook een middel werd voorgesteld. De Hoge Raad heeft echter de zienswijze van belanghebbende over het incidentele beroep niet in overweging genomen, omdat deze na de gestelde termijn was ingediend.

De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen in het principale beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Ook het incidentele beroep werd ongegrond verklaard.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken op 25 november 2016 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

25 november 2016
Nr. 16/01461
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 5 februari 2016, nr. 14/00220, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2014, nr. 11/04916, ECLI:NL:HR:2014:6, BNB 2014/88, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht. Nu deze zienswijze bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

3.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016.