Uitspraak
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 5 februari 2016, nr. 14/00220, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van Stichting [X] tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De uitspraak van het Gerechtshof was het resultaat van een eerdere vernietiging door de Hoge Raad van een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de Staatssecretaris van Financiën in beroep was gegaan. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Belanghebbende, in dit geval de Stichting [X], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en daarbij drie middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld, waarbij ook een middel werd voorgesteld. De Hoge Raad heeft echter de zienswijze van belanghebbende over het incidentele beroep niet in overweging genomen, omdat deze na de gestelde termijn was ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen in het principale beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Ook het incidentele beroep werd ongegrond verklaard.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken op 25 november 2016 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.