In deze zaak heeft [X] B.V. (voorheen [A] B.V.) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 april 2016, nr. 14/00504. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2002 aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft op 25 november 2016 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 16/02940.
De belanghebbende heeft een middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 25 november 2016 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.