In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. (voorheen [A] B.V.) tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 28 april 2016, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij het middel dat door belanghebbende was voorgesteld niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, maar de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.