In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 16/04485. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende uit Zwitserland tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2016, waarin besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werden behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.