In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 25 mei 2016, met nummer 15/00591. De zaak betreft de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2014, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bevestigd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, is openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.