ECLI:NL:HR:2016:2669

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
15/03777
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing omtrent ANBI-status van een steunstichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ANBI-status van een steunstichting. De belanghebbende, een stichting die zich richt op de verbreiding en verdediging van de Rooms-Katholieke geloofs- en zedenleer, had een beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof had geoordeeld dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de ANBI-status, omdat zij meer dan 90% van haar middelen aan de Stichting [X1] verstrekte, die zelf niet als ANBI was aangemerkt.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, omdat het oordeel dat de Stichting [X1] geen ANBI is, was vernietigd in een eerder arrest. Hierdoor kon de belanghebbende niet langer worden aangemerkt als een instelling die een niet-ANBI ondersteunt. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën is veroordeeld in de proceskosten en moet het griffierecht vergoeden aan de belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de ANBI-status en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. De Hoge Raad heeft in deze zaak de belangen van de belanghebbende gewogen tegen de wettelijke vereisten voor de ANBI-status, wat leidt tot een belangrijke precedent voor soortgelijke zaken in de toekomst.

Uitspraak

25 november 2016
nr. 15/03777
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X2] Stichtingte
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 7 juli 2015, nr. 14/01076, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/6987) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking als bedoeld in artikel 5b, lid 6, AWR. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 26 mei 2016 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:461).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft blijkens haar statuten ten doel de verbreiding en verdediging van de officiële Rooms-Katholieke geloofs- en zedenleer. Zij tracht dit doel onder meer te verwezenlijken door het steunen van respectievelijk deelnemen in daartoe geëigende publiciteitsorganen.
2.1.2.
Belanghebbende financiert de activiteiten van de Stichting [X1] (hierna: de Stichting [X1]). Sinds de oprichting van de Stichting [X1] in 1983 heeft belanghebbende een groot deel van de geldmiddelen, die zij verkrijgt uit fondsen, subsidies, schenkingen, erfstellingen en andere verkrijgingen, besteed ten behoeve van de Stichting [X1]. In 2007 heeft belanghebbende een bijdrage van € 150.000 aan de Stichting [X1] verstrekt, in 2008 en 2009 € 175.000, in 2010 € 202.000 en in 2011 € 225.000.
2.1.3.
Belanghebbendes feitelijke werkzaamheden beperken zich nagenoeg tot het delgen van de jaarlijkse verliezen van de Stichting [X1]. Haar overige bestedingen van vermogen en inkomen zijn zowel absoluut als relatief gering. Deze bestedingen worden slechts incidenteel gedaan en belopen dan niet meer dan enige duizenden euro’s.
2.1.4.
Bij beschikking van 26 maart 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende vanaf 1 maart 2013 niet meer aangemerkt als een ANBI, omdat belanghebbende voor meer dan 90 percent financiële ondersteuning geeft aan de Stichting [X1], een niet als een ANBI aangemerkt lichaam.
2.1.5.
De Stichting [X1] heeft de Inspecteur op 28 februari 2013 verzocht aangemerkt te worden als een ANBI, op welk verzoek op 15 juli 2013 afwijzend is beslist.
2.2.1
Voor de Rechtbank en het Hof was in geschil of belanghebbende als een ANBI moet worden aangemerkt.
2.2.2.
Bij uitspraak van 26 augustus 2014, nummer AWB 13/6966 heeft de Rechtbank de Stichting [X1] vanaf 28 februari 2013 aangemerkt als een ANBI. Als gevolg hiervan kan belanghebbende, die de Stichting [X1] financieel ondersteunt, aangemerkt worden als een ANBI, aldus de Rechtbank.
2.2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voor een ANBI voldoet. Het Hof heeft in zijn uitspraak van 7 juli 2015, nummer 14/01077, geoordeeld dat de Stichting [X1] niet kan worden aangemerkt als een ANBI. Die uitspraak brengt mee dat belanghebbende niet een als ANBI aan te merken instelling financieel of op andere wijze ondersteunt als bedoeld in artikel 5b, lid 3, letter m, AWR. Belanghebbende kan naar ’s Hofs oordeel evenmin op grond van haar overige werkzaamheden worden aangemerkt als een ANBI.
2.3.
De eerste twee middelen richten zich tegen ’s Hofs hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel. De middelen slagen. In het heden uitgesproken arrest van de Hoge Raad met nummer 15/03778, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, heeft de Hoge Raad ’s Hofs uitspraak van 7 juli 2015, nummer 14/01077, vernietigd. ’s Hofs uitspraak kan daarom niet in stand blijven. Aangezien de Hoge Raad in de zaak met het nummer 15/03778 het geding heeft verwezen, moet ook in de onderhavige zaak verwijzing volgen. De middelen 3 en 4 behoeven thans geen bespreking.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding dient te worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3348 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016.