ECLI:NL:HR:2016:2661

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
16/01409
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrek levensonderhoud pleegkind in inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aftrek van levensonderhoud voor een pleegkind in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011. De belanghebbende, die de pleegouder is, had bij haar aangifte persoonsgebonden aftrek opgevoerd voor de kosten van levensonderhoud van D, de dochter van de ex-partner van haar echtgenoot. De Inspecteur weigerde deze aftrek, wat leidde tot een hoger beroep bij het Hof.

Het Hof oordeelde dat D als pleegkind van de belanghebbende kon worden aangemerkt, waarbij de opvoedingseis werd bevestigd. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen concludeerde op 5 juli 2016 dat het beroep in cassatie ongegrond moest worden verklaard. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het beroep ongegrond verklaard, waarbij het Hof in zijn oordeel werd bevestigd. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en er werd een griffierecht van € 503 geheven van de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

25 november 2016
nr. 16/01409
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 3 februari 2016, nr. BK‑15/00334, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/10666) betreffende de aan
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 5 juli 2016 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:755).

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2.
Belanghebbende heeft bij haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 persoonsgebonden aftrek opgevoerd ter zake van uitgaven voor het levensonderhoud van D. D is de dochter van de ex-partner van belanghebbendes echtgenoot. De Inspecteur heeft deze aftrek geweigerd.
2.3.
Voor het Hof was in geschil of D kan worden aangemerkt als pleegkind van belanghebbende. Het geschil spitste zich toe op de vraag was voldaan aan de zogenoemde opvoedingseis. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel.
2.4.
Het middel faalt op de gronden vermeld in de onderdelen 7.7 tot en met 7.14 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 503.