Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
22 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 24 november 2014 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het eerdergenoemde arrest, waarbij de verdediging werd gevoerd door de advocaten M. Berndsen en K. Canatan. In hun schriftuur hebben zij middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman Berndsen schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 22 november 2016 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.