In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door twee eisers tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De eisers, die in deze procedure worden aangeduid als [eisers], hebben een collectieve actie aangespannen tegen de curator, Arthur Johannes Sweens, in het faillissement van de vennootschap onder firma [A] en Zonen. De eisers vorderen schadevergoeding of andere vormen van belangenbehartiging op basis van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de aansprakelijkheid van de curator ter discussie staat. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten die in de cassatiedagvaarding zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep verwerpt en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeelt, die aan de zijde van de curator zijn begroot op nihil. De uitspraak is gedaan op 18 november 2016 en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.