ECLI:NL:HR:2016:2612

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
16/02718
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente voor het jaar 2010

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, een Duitse entiteit, tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010, alsook de beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof was gedaan op 15 april 2016, onder nummer 14/00911, en was het resultaat van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/1934).

Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2016.

Uitspraak

18 november 2016
Nr. 16/02718
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Duitsland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 15 april 2016, nr. 14/00911, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/1934) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.