In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de gemeente Montferland tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een verzoek om een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008. De gemeente had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Hof, dat oordeelde dat de gemeente niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden aangemerkt voor het organiseren van leerlingenvervoer. Dit oordeel was gebaseerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 2016, waarin werd vastgesteld dat het organiseren van leerlingenvervoer door een gemeente geen economische activiteit is. De Hoge Raad heeft de middelen van de gemeente, die gericht waren tegen dit oordeel, verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de gemeente niet opgingen en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank, waarmee de gemeente Montferland in het ongelijk werd gesteld.