ECLI:NL:HR:2016:2602

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
14/01452
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en bijdrage uit het BTW-compensatiefonds door gemeente Montferland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de gemeente Montferland tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een verzoek om een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008. De gemeente had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Hof, dat oordeelde dat de gemeente niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden aangemerkt voor het organiseren van leerlingenvervoer. Dit oordeel was gebaseerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 2016, waarin werd vastgesteld dat het organiseren van leerlingenvervoer door een gemeente geen economische activiteit is. De Hoge Raad heeft de middelen van de gemeente, die gericht waren tegen dit oordeel, verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de gemeente niet opgingen en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank, waarmee de gemeente Montferland in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

18 november 2016
nr. 14/01452
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
gemeente Montferlandte
Didam(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 4 februari 2014, nrs. 12/00111 en 12/00112, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 10/365 en AWB 11/5109) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op het arrest van 12 mei 2016, gemeente Borsele, C-520/14, van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2016:334, BNB 2016/186.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Uit het hiervoor onder 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de middelen 1 en 2, die zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende voor het leerlingenvervoer niet als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden aangemerkt, falen.
2.2.
Middel 3 faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 3 van het heden in de zaak met nummer 12/02683 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.