ECLI:NL:HR:2016:259

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
15/00258
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 12 december 2014, waarin het Hof oordeelde over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 tot en met 2004, alsook de aanslag voor het jaar 2005 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente. De belanghebbende had een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. Na de indiening van een conclusie van repliek door de belanghebbende, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit bleek dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet ten laste van een van de partijen komen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan cassatieberoepen worden gesteld en de beperkte ruimte voor de Hoge Raad om in te grijpen in eerdere uitspraken van lagere rechters.

Uitspraak

19 februari 2016
Nr. 15/00258
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 12 december 2014, nrs. 13/00129 tot en met 13/00133 en 13/00193 tot en met 13/00197, op het hoger beroep van belanghebbende en de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda (nrs. AWB 09/2868 tot en met 09/2872) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2004 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2016.