In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2015. Dit beroep betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan de Stichting [X] zijn opgelegd voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2013. De naheffingsaanslagen zijn eerder door de Rechtbank Noord-Holland beoordeeld, waarbij de rechtbank de aanslagen heeft bevestigd. De Staatssecretaris heeft in cassatie een middel voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit middel niet kan leiden tot cassatie. Volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie is er geen noodzaak voor nadere motivering, omdat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 11 november 2016 door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren D.G. van Vliet en E.N. Punt, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski. Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 497.